ADVERTENTIE

“Zij dacht zeker dat ze slim was!” — lachten de verpleegsters spottend over die ene ziekenverzorgster die het had aangedurfd om een artsenvergadering binnen te stormen… Maar nog geen week later verteerden ze van jaloezie, alleen al bij de herinnering aan haar moed…

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

 

Toen ze de kamer verliet, zakte Aljona op een bankje in de lege hal en begon stil te huilen. Haar borst deed pijn van één enkel gevoel: ze leeft. Ze ademt. Het was niet voor niets.

Een maand later werd er een meisje van een jaar of zes binnengebracht op de spoedeisende hulp. Bewusteloos. Van een bushalte gehaald. Haar lichaam zat vol blauwe plekken. Ze vermoedden mishandeling.

Toen haar moeder kwam — jong, uitgeput, duidelijk onder invloed — riep ze:

— Ik wilde haar niet eens baren! Het is niet mijn schuld dat ze daar nu ligt!

Aljona liep haar achterna en sloeg haar, voor het eerst in haar leven, een klap in het gezicht. De vrouw siste alleen woedend en vertrok.

Het meisje heette Sonja. Ze had een gescheurde milt, een hersenschudding en angst in elke beweging. Aljona week niet van haar zijde. Ze aaide haar hoofd, las verhaaltjes, bracht snoepjes en hield haar hand vast als ze gillend wakker werd uit een nachtmerrie.

— Ben jij van mij? — fluisterde Sonja op een nacht. — Geef me niet weg…

Aljona gaf geen antwoord. Ze hield haar alleen stevig vast — zoals een moeder hoort vast te houden. Iets wat het meisje nooit had gekend.

Twee maanden later adopteerde ze Sonja officieel.

— Zonder man? — vroegen collega’s verbaasd.

— Waarvoor? Mijn hart is al helemaal bij haar.

Op een dag werd ze met spoed opgeroepen — een oudere man in coma na een beroerte. Geen familie in de buurt, zijn zoon woonde in het buitenland. Aljona ging naast het bed staan, keek naar het zwak flikkerende hartslagapparaat en fluisterde zacht:

— Meneer, ik ken u niet. Maar misschien hoort u mij. Ik ben Aljona. Blijf gewoon bij ons. Blijf leven.

Ze sprak over de lente, over warme aarde, over kleinkinderen die hij vast had liefgehad, over de geur van vogelkers… En plotseling — een lichte beweging van zijn vingers. Toen trilde zijn ooglid een beetje.

Terug in de personeelskamer schreef ze in haar dagboek:

“Het leven kun je terugbrengen. Maar alleen als je het benadert met liefde en geloof. Zonder die twee zijn ziekenhuizen slechts muren.”

Vier jaar later werd Aljona benoemd tot adjunct-hoofdarts voor patiëntenzorg. Haar eerste initiatief: een spreekkamer voor psychologische ondersteuning van ziekenverzorgers en hulppersoneel. Zodat geen enkel meisje ooit nog in tranen zou vertrekken zoals zij toen had gedaan.

Op een dag kwam een vrouw bij haar — ongerust, met bezorgde ogen.

— Mijn dochter heeft net haar opleiding afgerond. Ze wil als ziekenverzorgster gaan werken. Ik ben bang dat ze daar gekwetst zal worden.

Aljona glimlachte, schonk thee in en gaf haar een kopje:

— Mijn moeder was arts. En ik begon als ziekenverzorgster. Maar als ik me toen had laten afschrikken… dan was er nu geen kliniek geweest, geen kind, geen geredde levens. Laat haar gaan. Laat haar gaan als ze een goed hart heeft. Dat is genoeg om een groots mens te worden.

’s Avonds zat Sonja, inmiddels wat groter, bij haar op schoot en vroeg:

— Mam, wat was jij eigenlijk toen ik klein was?

Aljona drukte haar tegen zich aan.

— Ik was schoonmaakhulp. Maar bovenal… was ik jouw verwachting.

En Sonja fluisterde:

— …En ik — jouw redding.

— Dank je… dat jij mijn moeder bent.

De jaren gingen voorbij. Mensen begonnen Aljona met respect aan te spreken, maar in haar ogen blonk geen trots — alleen de stille vermoeidheid van iemand die vaak op de grens tussen leven en dood had gestaan.

Ze werkte nog altijd dubbele diensten. Haar kantoor stond altijd open. Niet alleen voor patiënten. Het waren vooral degenen die ooit onderaan waren begonnen — schoonmaakhulpen die ooit hun stem niet durfden te verheffen — die naar haar toekwamen.

Op een dag kwam Asja binnen — een jonge vrouw in tranen. Ze had net een uitbrander gekregen vanwege een verkeerd geplaatste katheter.

— Ik deed zo m’n best… — snikte ze. — Maar ik kom van het platteland… Ik begrijp nog zoveel niet…

Aljona stond op, pakte een versleten jas uit de kast en reikte die haar aan.

— Dit is mijn allereerste jas. Zie je de vlekken? Bloed, medicijnen, bleekmiddel… In deze jas huilde ik toen ik hoorde dat mijn moeder was overleden. In deze jas dweilde ik de vloeren na een nachtdienst. Denk je dat ik alles meteen wist?

Asja luisterde met ingehouden adem.

— Draag hem totdat je in jezelf gelooft. Daarna geef je hem terug — of geef hem aan een ander meisje dat iemand ooit klein heeft gemaakt.

Asja omhelsde haar stevig. Die avond schreef ze in haar dagboek:

“Vandaag vond ik in het ziekenhuis niet alleen een baan. Ik vond een hart.”

Op een dag kwamen er journalisten uit een andere regio naar de kliniek om een reportage te maken over schoonmaakhulpen. Er werd tegen hen gezegd:

— Ga naar Aljona Viktorovna. Zij weet wat het is om onderaan te beginnen. En hoe je kunt opklimmen zonder iemand te vergeten.

Het kostte moeite haar over te halen voor een interview. Ze weigerde telkens.

— Schrijf niet over mij. Schrijf over Tanya, die elke nacht de operatiekamer schoonmaakt en voor elke patiënt bidt. Over Goela, die iemands leven redde door een zeldzame uitslag op te merken. Over oma Ljoeba — ze is 68 en werkt hier nog steeds, omdat dit haar leven is.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE