Precies drie weken geleden ondertekenden Andrej en ik de laatste documenten. Ons huis. Geen landhuis, geen luxueuze villa buiten de stad – gewoon een gezellig, netjes huisje met seringen bij het portiek, een oud houten hek en een schaduwrijke tuin. Het stadsrumoer bleef achter ons, alsof we uit een dichte rookwolk in frisse lucht stapten. Geen sirenes en toeterende auto’s meer, maar vogelgezang, het knarsen van grind onder onze voeten en de geur van aarde na de regen.

Elke avond zaten we op de veranda, dronken thee gewikkeld in plaids en maakten plannen. Daar zou Andrej zijn werkplaats krijgen – hij droomde er al jaren van. En daar – het bloembed dat ik al zo lang in gedachten had: pioenen, geraniums, madeliefjes, allemaal door elkaar, als in een sprookje. In de hoek stond een oude, bijna vervallen kas, maar vol potentie. We zeiden tegen elkaar dat daar onze droommoestuin zou beginnen.
Alles was perfect. Totdat Olga Maksimovna arriveerde.
Ze kwam op een zondag. Met de taxi. Ze stapte uit met haar kenmerkende zelfverzekerdheid, keek rond alsof ze het huis keurde op geschiktheid voor haarzelf, en zei:
— Nou, de plek is te doen. De lucht is in ieder geval beter dan in jullie stedelijke doos. Laten we eens zien hoe jullie het hier zonder mij hebben ingericht.
Andrej, mijn eeuwige vredestichter, reageerde meteen:
— Mam, we verwachtten je niet… Maar natuurlijk, kom binnen!

Daar begon wat ik later ‘de invasie’ ben gaan noemen. Niet boosaardig, niet openlijk vijandig, maar wel doelgericht en vastberaden. Mijn schoonmoeder begon het huis in te nemen. Alsof haar komst het begin was van een nieuw hoofdstuk in het leven van ons huis.
Op de tweede dag verdeelde ze al de ruimtes.
— Dit bankje op de veranda – dat is mijn haakhoekje. Hier schijnt lekker de zon. En dat keukenkastje – perfect voor mijn potten met ingemaakte groente. Jullie koken toch niet, Sveta, dus ik zal ervoor zorgen.
Ik besloot te observeren. Ik wilde weten hoe ver ze zou gaan. Al snel begonnen de “aanbevelingen”:
— Dat behang is verschrikkelijk! Ik heb thuis nog mooie met bloemetjes liggen. Die breng ik mee. En in de woonkamer moet echt een tapijt komen, anders is het te kil. Ik heb er eentje – een beetje versleten, maar voor op het platteland voldoet hij prima.
Andrej fluisterde telkens tegen me:
— Sveta, wees niet boos. Ze wil alleen maar helpen.
Op een dag kwam ik vroeger dan gewoonlijk aan (we woonden toen nog in de stad en kwamen alleen in het weekend), en trof een bizarre situatie aan. Olga Maksimovna, gekleed in mijn oude ochtendjas, stond in onze slaapkamer druk het behang van de muren te trekken – precies het behang dat Andrej en ik er net zelf op hadden geplakt. Naast haar lag een rol met zachtroze madeliefjes – typisch iets voor een oma die gelooft dat “gezelligheid met bloemetjes begint”.

— Wat ben je aan het doen?! – ontsnapte er uit mijn mond.
Ze keek niet eens beschaamd op.
— Ah, Sveta! Je bent er? Mooi op tijd. Je kunt helpen. Die sombere streepjes van jullie zijn echt deprimerend. Met mijn madeliefjes wordt het gezellig! Ik heb de muur al voorbereid.
Toen was mijn geduld echt op.
— Olga Maksimovna, — zei ik beslist. — Stop. Nu meteen. Leg de plamuurmes neer.
Ze verstijfde, verrast door mijn toon.
— Dit is mijn huis. Dat van mij en Andrej. — Ik liep naar haar toe en pakte het gereedschap uit haar handen. — Wij hebben het gekocht. Wij betalen het. Wij doen het onderhoud. Wij beslissen welk behang, welke meubels en wat er in de kastjes komt. U bent een gast. Een dierbare, geliefde gast. Maar – een gast. Geen eigenaresse.
Haar gezicht liep rood aan van verontwaardiging…

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !