ADVERTENTIE

— Wat wil je van me? Dat ik mijn vrouw begin te slaan, mama?! Je bent helemaal niet goed bij je hoofd!

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

 

Hij stond op, liep naar het raam en keek naar de zwarte vierkanten van de ramen in het huis tegenover. Hij was geen buffer meer. Geen vredestichter die probeerde op twee stoelen tegelijk te zitten. De stoelen waren verbrand. Er was alleen nog as.

— We zullen niet schreeuwen. We zullen niets bewijzen. We zullen haar gewoon geven wat ze zo graag wil. Een definitief antwoord.

Darja kwam stil naast hem staan, schouder aan schouder. Ze bleven zo een paar minuten, starend in de duisternis. Ze waren niet langer man en vrouw die een huishoudelijk probleem met een lastige schoonmoeder oplosten. Ze waren bondgenoten. Twee mensen in dezelfde loopgraaf, die het gekletter van de rupsbanden van een vijandelijke tank hoorden. En ze waren niet van plan terug te wijken. Ze waren niet bang. Ze wachtten.

De bel ging twee dagen later. Niet scherp of dwingend, maar kort en zeker, als het indrukken van de startknop van een mechanisme. Jevgeni en Darja keken elkaar aan. Geen van beiden schrok. Ze stonden gewoon op — hij van tafel, zij van het fornuis — en liepen zwijgend naar de hal. Dit was geen bezoek. Dit was de aankomst op het slagveld.

Jevgeni opende de deur. Op de drempel stond Alla Sergejevna. Ze droeg dezelfde strenge jas als bij de fabriekspoort, alsof ze hem al die tijd niet had uitgetrokken en zich had voorbereid op de beslissende aanval. Ze groette niet. Ze stapte over de drempel als een inspecteur die met een controle komt, en haar blik boorde zich in Darja, die achter de schouder van haar man stond.

— Ik zie dat je je zin hebt gekregen, — zei Alla Sergejevna, haar stem vlak en hard als bevroren aarde. — Je hebt hem helemaal bewerkt. Nu kijkt hij naar je zoals een hond naar zijn bazin.

Ze was niet gekomen om te schelden. Ze was gekomen om te vernederen, om de grond waarop haar vijand stond te verschroeien.

Darja deed een stap naar voren, uit de schaduw van Jevgeni. Ze ontmoette de blik van haar schoonmoeder zonder spoor van angst. Op haar gezicht lag de rust van een chirurg, die zich voorbereidt op een moeilijke maar noodzakelijke amputatie.
— Mensen worden niet “bewerkt”, Alla Sergejevna. Alleen onderdelen in een fabriek. Of mensen zoals u. Zielig en eenzaam, die andermans levens moeten breken om zichzelf levend te voelen.

Alla Sergejevna verloor even haar spraak. Ze had tranen verwacht, verontschuldigingen, geschreeuw — het gebruikelijke vrouwelijke arsenaal. Maar ze stuitte op ijzig, ontledend minachting. Dat bracht haar uit evenwicht.

— Hoe durf jij… — begon ze, maar haar stem brak.

— Hoe ik wat? — ging Darja onverstoorbaar verder. — De waarheid zeggen? U bent hier niet gekomen om vrede te sluiten. U kwam om te zien of uw briljante plan gewerkt heeft. Om te zien of uw zoon mij heeft “afgericht”. Nou, kijk maar. Hier staat hij. En hier sta ik. Heel en ongedeerd. Uw bestelling is niet uitgevoerd. Uw zoon bleek een mens. Wat een teleurstelling dat voor u moet zijn.

Elk woord was een trefzekere steek in het meest pijnlijke punt — haar gefaalde almacht. Alla Sergejevna richtte haar blik op Jevgeni, zoekend naar steun, een bondgenoot, een zoon.

— Zjenja, hoor je wat ze zegt?! Ga je toestaan dat ze zo tegen je moeder praat?!

Jevgeni deed een stap en ging naast zijn vrouw staan. Niet ertussen, maar ernaast. Eén front.

— Ja, Alla Sergejevna, ik hoor het, — zei hij. Voor het eerst sprak hij haar aan met naam en patroniem, en het klonk als een schot van dichtbij, dat de laatste draad doorkliefde die hen verbond. — En ze zegt de waarheid. U bent hier niet gekomen als moeder, maar als vijand. U hebt mijn huis en mijn vrouw de oorlog verklaard.

— Ik wilde alleen het beste! Voor jou! Om van jou een man te maken, geen sloof onder de pantoffel!

— Om van mij een man te maken, stelde u voor dat ik een vrouw zou slaan, — sprak Jevgeni uit, woord voor woord. — De vrouw van wie ik houd. Dat is niet “het beste”. Dat is de bodem. Het morele dieptepunt dat u bereikt hebt.

Hij keek haar aan zonder haat. Met koude, definitieve helderheid. Als een arts die een hopeloze diagnose stelt.

— Dus, Alla Sergejevna. De strijd is voorbij, u hebt verloren. Mijn toekomstige zoon of dochter zal zo’n grootmoeder niet hebben. Mijn vrouw zal zo’n schoonmoeder niet hebben. En ik… ik heb geen moeder meer. Ga weg.

Het laatste woord sprak hij zacht uit, bijna fluisterend, maar het hing zwaar en absoluut in de lucht, als een grafsteen. Alla Sergejevna keek beurtelings naar hem en naar Darja. In haar ogen lag geen woede of verontwaardiging meer. Daar lag verbijstering, het besef van een volledig, verpletterend verlies. Ze had niet verloren omdat zij sterker waren. Ze had verloren omdat haar wapen — de familieband, het schuldgevoel, het idee “moeder” — door haar eigen handen was vernietigd. Ze had het zelf tot as gemaakt.

Zwijgend draaide ze zich om. Haar schouders, altijd zo recht en trots, zakten door. Ze verliet het huis zonder nog een woord te zeggen. Jevgeni sloot de deur achter haar en draaide de sleutel om.

In het appartement werd het stil. Maar het was geen kille of snijdende stilte. Het was leeg, steriel — de stilte van een operatiekamer nadat alles overbodige was verwijderd. Jevgeni en Darja bleven in de hal staan, zonder elkaar aan te kijken. Ze hadden gewonnen. Maar er was geen vreugde. Alleen leegte en het koude besef dat een deel van hun leven net voorgoed was geamputeerd. De oorlog was voorbij. Er waren geen winnaars…

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE