Ik ging weg. Maar de volgende dag kwam ik terug. En Belka kwam ook. Op hetzelfde tijdstip. Over dezelfde weg. Naar hetzelfde graf.
En weer ging ze liggen.
— Ze gaat erheen, — zei ik ’s avonds tegen Nina.
— Wat zeg je nou, — schudde Nina haar hoofd. — Hoe moet je iemand uitleggen dat Zina er niet meer is?
— Dat hoeft niet, — zei ik. — Ze weet het. Ze wacht gewoon.
En inderdaad — dag na dag keerde Belka terug. Alleen. Altijd alleen. Soms later, soms vroeger. Maar altijd naar haar toe. Tot ze op een dag niet meer terugkwam.
Eerst dachten we dat ze verdwaald was, misschien was iemand haar meegegaan. Op de derde dag kon ik het niet meer aan — ik ging naar het kerkhof. Gewoon… ik kon niet anders.
Ze lag op dezelfde plek. Bij het kruis. Kalm. Bewegingloos. Alsof ze sliep. Alleen haar ogen waren gesloten, en haar borst bewoog niet.

Ik ging naast haar zitten. Ik huilde niet. Ik aaide haar vacht, koud en zacht.
Toen haalde ik Nina. We begroeven Belka naast het hek. Stil. Zonder woorden. Op het bordje stond: “Belka. Bleef tot het einde.”
Sindsdien is er een jaar voorbijgegaan. Zina’s huis staat leeg. Ze zeggen dat het verkocht wordt. Nina komt er soms om te luchten. Ik kom ook langs. Niet in het huis — op het kerkhof.
Ik breng Zina een taartje. En Belka koekjes. Leg ze ernaast. Want… dat is wat juist is.
Onlangs vroeg mijn kleindochter:
— Oma, waarom deed ze dat? Ze wist toch dat Zina er niet meer was?

— Ze wist het, — zei ik. — Er zijn mensen in deze wereld die niet vertrekken. Die wachten. Zelfs als er niets te veranderen valt — ze zijn er toch dichtbij.
Ze dacht na. Toen fluisterde ze:
— Ik wil dat ook zo zijn. Als jij dat bent…
— Dat hoeft niet, — onderbrak ik haar. — Jouw taak is om te leven. Te herinneren — en te leven.
Ze knikte.
En ik zei zacht:
— Maar weet je… als er ooit iemand zo op mij wacht — dan vind ik dat niet erg.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !