Toen mijn moeder en ik terugliepen van de markt, viel mijn blik als eerste op hem. Hij zat niet onder de bank, zoals vermoeide of zwerfhonden meestal doen, maar gewoon op de bank van de bushalte. Hij zat als een mens — rustig, zelfverzekerd, oplettend.
Hij keek naar de weg, kneep zijn ogen dicht tegen de winterzon, tilde af en toe zijn snuit op en keek om zich heen, alsof hij iemand zocht. Hij liep niet heen en weer bij de halte, gaf geen geluid, probeerde niet bij iemand in de buurt te komen — hij zat gewoon en wachtte. Het zag er bijzonder uit… bijna menselijk.
— Mam, kijk! — trok ik haar aan haar mouw. — Een puppy!
Hij was klein, mager, met grote oren, een beetje scheel en onhandig, als een puber die nog niet geleerd heeft hoe hij zijn lange ledematen moet beheersen. Maar het meest raakte me zijn ogen — moe, maar niet dof. Er zat iets dieps in. Iets wat je niet in woorden kunt uitleggen, maar meteen kunt voelen.
Mama wierp hem een vluchtige blik toe en zuchtte moe:
— Raak hem niet aan. Hij zit waarschijnlijk helemaal onder de vlooien. Zonder vaccinaties. We kunnen hem niet meenemen in de bus. Zodra we weg zijn, gaat hij zelf ook wel weg.
Maar de bus kwam, en daarna nog één — en hij zat er nog steeds. Hij verplaatste zijn poot af en toe, keek om zich heen, maar liep niet weg. Het leek alsof hij gewoon wachtte. Alsof hij iemand uit de voorbijgangers koos. En toen hij naar mij keek — leek het alsof ik hoorde: “Je komt toch met me mee, hè?”
— Mam, alsjeblieft… — ik kon nog niet op een ‘volwassen’ manier overtuigen. Ik keek alleen met natte ogen en een hart dat bijna stilviel. — Hij zal bevriezen…
Mama beet op haar lip. Ze keek omhoog, naar de grijze lucht. Toen weer naar de puppy. En zuchtte langzaam:
— Als er tegen de avond niemand hem komt halen, nemen we hem mee. Maar bedenk wel: het is jouw verantwoordelijkheid. En als papa gaat zeuren, moet jij het zelf uitleggen.
Ik knikte zo snel alsof er iemands leven vanaf hing. Ik rende terug naar de halte, haalde mijn sjaal af en wikkelde hem er als een deken omheen. Hij verzet zich niet. Hij zuchtte alleen zachtjes, kinderlijk — en verborg zijn neus in mijn jas.
Thuis at hij zwijgend, snel, zo gulzig dat het pijn deed om te zien. Niet blij — wanhopig. Elk kruimeltje, elk stukje leek de laatste kans.
Daarna krulde hij zich op in een bolletje op een oude jas en viel in slaap. Alsof het klaar was: het mocht. Niet langer vastklampen, ontsnappen, hopen. Nu kon hij gewoon — slapen.
— Hoe zullen we onze held noemen? — vroeg mama terwijl ze de lege schaal opruimde.
Ik dacht even na. En ineens herinnerde ik me:
— Vandaag is het 12 april.
— En?..
— Gagarin, — antwoordde ik.
Mama hief verbaasd haar wenkbrauwen.
— Ter ere van de ruimte?
— Ter ere van de eerste. Hij is mijn eerste. En een echte held.
Mama glimlachte, maar de naam bleef hangen. Gagarin bleef Gagarin.
In het begin was het niet makkelijk. De kat siste hem vanaf de drempel en verstopte zich in de commode. Oma verklaarde meteen dat het in huis naar hond ging ruiken. En papa, die toen op zakenreis was, klaagde aan de telefoon dat hij allergisch was en dat we allemaal gek waren geworden. Ik luisterde naar alles, knikte — en gaf niet op.
Gagarin gedroeg zich bijna perfect. Hij blafte bijna niet, vroeg niet om aandacht, beet niet op schoenen. Hij was gewoon in de buurt. Altijd. Rustig. Alsof het voor hem genoeg was om te weten dat wij dichtbij waren.
Hij groeide op. Zijn oren werden nog groter, zijn poten werden langer, hij werd hoekig, maar heel aandoenlijk. Als ik van school kwam, begroette hij me bij de deur — hij sprong niet, blafte niet, hij keek me gewoon in de ogen, alsof hij vroeg: hoe was je dag?

Hij voelde mijn stemming precies aan. Als ik ziek was, ging hij naast me liggen en ging niet weg. Als ik huilde vanwege problemen, bracht hij zijn balletje. Alsof hij zei: verzet je even. En als ik ruzie had met iemand, ging hij naast me zitten en legde zijn kop op mijn knie. Hij was er gewoon.
Die winter was echt winters. Sneeuwduinen, vorst, de rivier achter de school was bedekt met dik ijs — daarop schaatsten iedereen: kinderen, volwassenen. Gagarin en ik gingen er bijna elke dag naartoe. Ik gooide sneeuwballen, hij ving ze, rende rond, gleed over het ijs. Het was leuk.
Op die dag ging ik alleen. Mijn vriendin lag met koorts in bed, mama bleef langer op haar werk. De sneeuw viel in grote vlokken, overal was het stil en wit. Alleen mijn stappen kraakten over de harde sneeuw.
Gagarin rende voorop, slingerde tussen de struiken door. Ik liep dichter naar de rivier. Het ijs was glad, mooi, een beetje gebarsten — maar stevig, leek het.
Ik zette een stap. Toen een tweede. En toen — een knak.
Ik kon niet eens gillen.
Alles stortte onder mijn voeten in. Het water overspoelde me. Koud — als een slag in mijn borst. Paniek. Mijn handen gleden, ik kon niets vastgrijpen. Het ijs brak. Alles binnenin schreeuwde. Ik wist niet wat te doen, waar de uitgang was.
En plotseling — een ruk.
Mijn jas werd bij de schouder gegrepen. Ze trokken me omhoog.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !