Aleksej, die zijn hele leven het leven van anderen in handen had gehouden, keek nu naar het levenloze gezicht van de vrouw van wie hij hield. Achter hem klonk de monotone, gevoelloze stem van een collega:
— Ernstig schedel-hersenletsel. Coma. Geen prognose.
Er begon een wanhopige strijd om Olga’s leven. Aleksej verkocht alles: hun kleine maar gezellige appartement, de oude auto — zelfs dingen die hem dierbaar waren vanwege de herinneringen. Hij maakte schulden, betaalde de beste specialisten, kocht zeldzame medicijnen en putte zijn laatste krachten uit voor de hoop. Hij kon het zich niet veroorloven om niet te geloven. Hij móést geloven.
Maar Olga lag in de eindeloze grijze nevel van de coma, alsof haar ziel haar lichaam al lang had verlaten. Haar leven werd kunstmatig in stand gehouden, maar zijzelf was er niet meer. Na een paar maanden vol martelende onzekerheid hield haar hart op met kloppen.
Het licht doofde. Aleksejs wereld stortte onherroepelijk in. Hij bleef alleen achter, oog in oog met zijn verdriet, dat zo groot leek dat het alles om hem heen vulde — tot in de laatste hoek van zijn ziel. Hij verhuisde naar een piepklein huurflatje aan de rand van de stad. De kleuren verdwenen, de geluiden verstomden, betekenis vervaagde. Hij leefde niet meer — hij bestond slechts, als een schaduw, heen en weer bewegend tussen huis en ziekenhuis.

Op zijn werk was hij een vreemde geworden onder bekenden. Gesloten, ongeschoren, in een verkreukelde witte jas, trok hij meewarige blikken van collega’s. Ze fluisterden achter zijn rug, hadden medelijden, maar durfden hem niet te benaderen. Al snel ontstond er een legende om hem heen: de geniale chirurg die de moeilijkste operaties kon uitvoeren en daarna geld weigerde, enkel met een gebaar van zijn hand. Geld, erkenning, carrière — het was allemaal stof geworden. Het enige wat hem restte waren zijn handen, die nog steeds zonder fouten werkten en andermans levens redden, maar het zijne niet konden redden.
Vijftien jaar gingen voorbij.
Een gewone dag, vol routine en de geur van antiseptica. Zuster Katerina keek om het hoekje van de artsenkamer:
— Aleksej Jegorovitsj, u moet onmiddellijk naar de operatiekamer! Er is een meisje binnengebracht met acute blindedarmontsteking en beginnende peritonitis.
Hij knikte kort, trok al lopend zijn mondmasker op.
De operatie verliep succesvol. Zijn handen bewogen zeker, trefzeker, bijna mechanisch — ze deden het werk dat ze beter kenden dan hijzelf. Het gezicht van de patiënt interesseerde hem niet. Voor hem was het slechts weer een leven, losgerukt uit de klauwen van de dood.
De volgende ochtend, tijdens de ronde, keek hij even in haar kamer. Een jonge vrouw, begin twintig, bleek maar bij bewustzijn, glimlachte zwakjes naar hem:
— Dank u wel, dokter.
Aleksej knikte en pakte automatisch haar hand om haar pols te voelen. En toen verstijfde hij. Zijn vingertoppen raakten iets kouds en hards. Hij keek naar beneden — om de pols van het meisje zat een oude, doffe gouden armband met een nauwelijks leesbare gravure. Zijn armband. Olga’s armband.
De wereld tolde. Aleksej deinsde achteruit alsof hij een stroomstoot had gekregen. Hij kon niet ademhalen. Nadat de verpleegster was weggegaan, ging hij naast haar zitten, op de rand van het bed. Zijn stem beefde:
— Waar… waar komt deze armband vandaan?

Het meisje keek hem verbaasd aan, haar ogen vulden zich met tranen:
— Dit is het enige wat ik heb. Een vrouw gaf het mij… Ik zat in een weeshuis. Zij kwam, zei dat ze me mee zou nemen. Ze deed deze armband om mijn pols en… verdween. Ik heb jarenlang op haar gewacht.
Zoja. Dat was zij. Dat meisje. Diegene die hun dochter had moeten zijn. Aleksej keek naar haar en voor het eerst in jaren rolden er tranen over zijn wangen — niet van verdriet, maar van plotseling inzicht. Dit was Olga’s laatste wens, haar afscheidscadeau. Geen toeval, geen samenloop van omstandigheden — een teken. Ze was niet zomaar verdwenen. Ze had hem deze draad gegeven die hem verbond met het leven. En hij begreep dat hij haar wil moest vervullen.
Vanaf die dag kreeg Aleksejs leven een nieuw centrum. Hij begon voor Zoja te zorgen — eerst onhandig en verlegen, daarna steeds zekerder. Hij kwam elke dag langs, bracht fruit mee, vertelde over zichzelf, over zijn werk. Na haar ontslag hielp hij haar een woning te vinden en zich in te schrijven bij een onderwijsinstelling. Hij werd voor haar de vader waar ze nooit van had durven dromen.
Toen hij hoorde dat Zoja van zingen hield, vond hij de beste zangleraar voor haar. Hij steunde haar in alles. Het meisje ging naar het muziekinstituut. Soms zong ze ’s avonds voor hem — liedjes uit Olga’s repertoire. Aleksej zat met gesloten ogen en huilde — maar nu waren het tranen van dankbaarheid en zachte melancholie.
Zoja begon zacht en onopvallend ook zijn leven te veranderen. Ze sleepte hem mee naar de winkel, gooide zijn oude versleten trui weg en kocht nieuwe kleren. Collega’s in het ziekenhuis waren verbaasd: in plaats van de ‘bizarre man’ stond er nu een verzorgde, nog niet oude man, wiens ogen weer een levendige glans hadden.
De jaren gingen voorbij. Zoja werd een bekende zangeres. Toen ze op haar eerste grote tournee vertrok, stond ze erop dat Aleksej zijn bescheiden holletje verliet voor haar ruime, lichte appartement.

Maar de gelukkigste dag voor Aleksej was het moment dat Zoja, stralend van blijdschap, aankondigde dat ze ging trouwen en hem vroeg haar peetvader te zijn.
Staand in de kerk, kijkend naar het jonge paar, dacht hij aan Olga. Hij voelde haar aanwezigheid, haar glimlach, haar stem ergens dichtbij. Juist zij, zijn geliefde, had hem bij haar afscheid dit cadeau gegeven — de kennismaking met Zoja, zijn gevonden dochter, nieuwe hoop. Zijn leven had weer betekenis gekregen.
En een jaar later, toen Zoja, dicht tegen hem aan, fluisterde:
— Gefeliciteerd, papa. Je wordt binnenkort opa…
Begreep Aleksej: de cirkel was rond. Zijn dynastie zou voortleven.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !