ADVERTENTIE

’s Nachts huilt de hond. Er is geen eten, en zijn poot is al bevroren van de kou. Maar de baas denkt niet aan hem. Hij zegt: “Als er wat gebeurt, neem ik gewoon een nieuwe…”

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

Ik had nooit gedacht dat de hond van iemand anders — en dan ook nog aan een ketting — mijn hart zo diep zou raken. Blijkbaar verander je echt met de leeftijd. Je begint dingen op te merken die je vroeger gewoon voorbij zag vliegen. Je wordt zachter. Of het is gewoon tijd om echt te voelen.

Onze buurman is een vreemde man. Geen kwaadheid, geen vriendelijkheid. Simpel, zwijgzaam, bijna emotieloos. Hij leeft alleen. Soms zie je hem: hij zwaait met een schop, of loopt met tassen van de winkel, of prutst aan zijn oude motor. Hij leeft — en laat niemand dichtbij komen. Ik bemoeide me er ook niet mee.

En toen kreeg hij die hond.

Geen pup, maar ook niet oud. Roodachtig, met een slimme kop en stevige poten. Er zat duidelijk iets herdersachtigs in. Hij stond achter het hek, aan een ketting. Kort, dun. Het hok was oud, alsof het elk moment kon instorten. Er was bijna nooit water in de ton. Hij keek je recht in de ogen. Zonder angst. Zonder smeken. Gewoon — aandachtig. Alsof hij een vraag stelde.

De echte winter kwam plotseling. Sneeuwduinen, vorst, glazen patronen op de ramen. Ik zette in de schuur een doos neer voor een zwerfkat, met lappen en eten. Maar bij de buurman veranderde niets. Dezelfde situatie: hond aan de ketting, dezelfde kou, dezelfde lege ton. Hij bewoog bijna niet. Jankte niet. Alleen ’s nachts — zacht en langgerekt — huilde hij.

Ik probeerde het te negeren. Zette mezelf voor: het is mijn zaak niet. Maar hoe kan dat, als hij je elke nacht achter de muur roept? Niet met woorden. Gewoon roept.

In januari gaf ik toe. Ik kookte botten, haalde kip, deed alles in een bakje en ging ernaartoe.

— Wie is daar?

— Valentina. Ik ben de buurvrouw. Ik heb eten gebracht… voor uw hond.

Hij keek nors:

— Hij is niet kieskeurig. Als hij maar niet sterft.

Ik zei niets. Ik zette de bak neer. De hond stormde er niet op af. Hij wachtte. Toen liep hij langzaam naar het eten en at stil. Bijna als een mens.

Sindsdien kwam ik regelmatig. Voedde hem. Zonder woorden. Hij kwispelde — beheerst, kalm. Geen vreugde — eerder dankbaarheid.

April was nat en koud. Mijn sneeuwklokjes kwamen al omhoog, maar bij hem — nog steeds: modder, ijs in de ton, en hinken. Eerst dacht ik dat hij zijn poot verstuikt had. Maar toen keek ik beter — zijn tenen zaten aan elkaar geplakt, alsof ze verbrand waren. Bevroren.

Ik klopte weer aan.

— De hond heeft problemen met zijn poot. Hij moet naar de dierenarts.

Hij haalde zijn schouders op:

— Als hij doodgaat, neem ik een andere.

Op dat moment brak er iets in mij. Niet uit woede. Gewoon — pijn. Heel veel.

Die nacht sliep ik niet. Ik luisterde naar zijn gehuil. En dacht: wat als het Bim was? Mijn Bim, met wie ik bijna vijftien jaar leefde. Hij ging stilletjes heen, bij de kachel. Na hem bleef een leegte achter die ik niet kon vullen. Toch werd deze vreemde hond een herinnering.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE