Plotseling rende een zigeunerin op haar af en fluisterde: “Je zult een tweeling baren op je eigen verjaardag” — en verdween net zo onverwachts als ze verschenen was.

Varya werd wakker van het lawaai dat van buiten kwam. Buiten was het snikheet, de zinderende zomerhitte hing zwaar in de lucht en leek alles te omhullen. De verpleegster, die merkte dat de patiënte wakker was geworden, zette het bovenraampje een beetje open, waardoor een zeldzame bries van frisse lucht de kamer binnenkwam. Varya hief langzaam en voorzichtig haar hoofd op — haar spieren waren stijf van het lange liggen, en haar lichaam voelde vreemd en ongehoorzaam aan. Ze keek uit het raam en zag hoe op de stoep van de vrouwenkliniek een moeder met twee baby’s werd ontslagen. Een hele delegatie van familieleden stond haar op te wachten — blije gezichten, bloemen, glimlachen. In het middelpunt van al deze gelukkige drukte stond een jonge man met enorme blauwe ballonnen in zijn handen, die vrolijk heen en weer wiegden in de zachte wind.
— Dus het zijn jongetjes… — dacht Varya bij zichzelf, en haar ogen vulden zich onwillekeurig met tranen. Geen tranen van vreugde of verdriet — maar een vreemde mengeling van gevoelens die ze niet kon benoemen. Het waren tranen van herinnering, pijn, hoop en angst.
Ze was weer terug in die nachtmerrie die haar de afgelopen maanden had achtervolgd. De gebeurtenissen overspoelden haar met zo’n kracht, alsof het allemaal nog maar gisteren gebeurd was.
Nog niet zo lang geleden was Varya gelukkig. Stralend en vol leven had ze vernomen dat ze zwanger was. Dat nieuws was voor haar een echt geschenk van het lot. ’s Avonds tijdens het avondeten deelde ze het met trillende stem aan haar man Stas mee. Hij verborg zijn blijdschap niet — zijn gezicht straalde van geluk. Ze waren pasgetrouwd, nog maar net in het huwelijk getreden, maar hielden van elkaar alsof ze al een leven lang samen waren.
Varya maakte meteen een afspraak, begon haar gezondheid nauwlettend in de gaten te houden, en elke dag was bijzonder, vol verwachting en opwinding. Voor de eerste echo gingen ze samen, hand in hand als kinderen op weg naar een pretpark. Maar in plaats van het magische beeld van een klein kloppend hartje, hoorden ze woorden die hun wereld op zijn kop zetten.

De diagnose was hard en meedogenloos. De arts sprak lang, gebruikte medische termen die als vreemde bezweringen klonken. Aan het eind van haar uitleg viel een zin die Varya het meest is bijgebleven:
— In uw geval is het beter om de zwangerschap af te breken. De diagnose is niet verenigbaar met leven.
Stas werd lijkbleek. Varya huilde niet. Ze keek alleen maar voor zich uit, niet begrijpend hoe zoiets mogelijk was. Hoe kan iets ‘niet verenigbaar met leven’ zijn, als het nog niet eens de kans heeft gekregen om werkelijk te bestaan?
— Maar hoe is dit mogelijk? — vroeg hij, terwijl hij zijn kalmte probeerde te bewaren.
De arts haalde slechts onverschillig haar schouders op en vervolgde haar uitleg, alsof ze het niet over een mensenleven had, maar over een technisch defect.
Varya eiste heronderzoeken, een medisch consult, aanvullende testen. Ze wilde geloven dat het een vergissing was, een toevallige fout, een slordigheid. Maar het antwoord bleef onveranderd. Het enige wat de artsen nog voorstelden, was een vruchtwaterpunctie om de diagnose definitief te bevestigen.
Ze stemde toe. Wat kon ze anders? Alleen pijn en angst bleven haar over. Enkele dagen later bevestigden de resultaten de ergste vermoedens. Opnieuw werd haar geadviseerd de zwangerschap af te breken.
Varya werd opgenomen in het ziekenhuis. Alles leek zich als in een droom af te spelen. Alsof iemand anders de beslissingen nam, iemand anders de papieren ondertekende, iemand anders op de operatietafel ging liggen. Ze vroeg om algehele narcose — ze wilde niets zien, geen enkel geluid horen, niets voelen.
— Het is voorbij, — fluisterde ze tegen zichzelf toen ze voor het eerst even alleen was. Daarna kroop ze diep onder de deken en huilde zachtjes in haar kussen, tot de tranen op waren.
Twee dagen later haalde Stas haar op om haar mee naar huis te nemen. Hij maakte zich zorgen — de oude Varya bestond niet meer. Voor hem stond slechts een schim van de vrouw van wie hij hield. Ze bewoog mechanisch, haar blik was afwezig, haar stem nauwelijks hoorbaar. Hij omhelsde haar, trok haar stevig tegen zich aan en streelde haar haar, hopend haar warmte en vertrouwen terug te geven.
— Varya, ik ben bij je. Ik hou van je. Alles komt goed, — fluisterde hij, al wist hij zelf niet of hij dat echt geloofde.
— Nee, Stas… er komt niets meer goed, — antwoordde ze terwijl ze haar gezicht tegen zijn schouder verborg en opnieuw begon te huilen.
Een jaar ging voorbij. Tijd geneest niet, maar helpt de pijn iets naar de achtergrond te duwen. Varya stortte zich volledig op haar werk, in een poging niet te denken, niet te herinneren. Soms bleef ze tot laat op kantoor, kwam pas tegen de ochtend thuis. Werk werd haar reddingsboei, al voelde ze soms hoe deze harde schaal haar begon te benauwen.
Plots stelde Stas voor om zijn ouders op het platteland te bezoeken. Ze moesten een paar uur met de trein reizen. Varya had er niets op tegen — een verandering van omgeving kon geen kwaad. Stas hoopte dat de frisse lucht, de natuur en de liefdevolle zorg van zijn familie zijn vrouw zouden helpen zich te ontspannen, en haar eraan zouden herinneren wat het betekent om weer echt te leven, in plaats van slechts een schaduw van vroeger te zijn.
— We wandelen door het bos, zwemmen in de rivier, bezoeken mijn ouders, — probeerde hij haar enthousiast te maken, zijn best doend om haar humeur op te krikken.
Vrijdagavond haalde Stas Varya op van haar werk, en samen gingen ze rechtstreeks naar het treinstation. De trein kwam al aan toen ze op het perron verschenen. Stas rende om de kaartjes te halen, terwijl Varya bij de wagon bleef wachten. Op dat moment kwam er plotseling een zigeunerin naar haar toe. Haar ogen fonkelden, haar stem klonk vastberaden en ietwat mysterieus:
— Je zult een tweeling baren op je verjaardag.
En voordat Varya iets kon zeggen, was de vrouw verdwenen, alsof ze in het niets was opgelost, en liet slechts een schaduw van verwarring en onrust achter.
Een minuut later kwam Stas naar haar toe.
— Varya, wat is er met je? Je staat te trillen…
— Niets… Het leek gewoon even zo… Heb je de kaartjes?
— Ja, kom, we gaan de wagon in.
Maar de zigeunerin ging niet uit Varya’s gedachten. Haar gedachten tolden rond als herfstbladeren in de wind. Toen de trein begon te rijden, verzamelde ze haar moed en vroeg:
— Stas, heb jij die zigeunerin gezien toen je naar me toe kwam?

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !