“Dan hebben jullie alvast iets gemeen,” knipoogde Stefan en aaide haar over haar hoofd.
Nadat ze de meisjes in de logeerkamer naar bed hadden gebracht, keerde Stefan stilletjes terug naar de keuken. Maria zat nog steeds aan tafel, in gedachten verzonken.
“Wat denk je van hen?” vroeg hij zacht.
“Verdwaalde zielen. Wat er ook is gebeurd, ze hebben liefde nodig. En wij kunnen die geven. Stefan… denk je dat dit voorbestemd is?”
Stefan knikte, maar zijn gezicht verried bezorgdheid.
“Je weet dat dit niet makkelijk wordt. De dorpsgenoten vinden het nu al vreemd dat ik je na het ongeluk niet heb verlaten. En nu… twee vreemde kinderen?”
“Als ze daar moeite mee hebben, is dat hun probleem,” zei Maria vastberaden. “Voor ons is dit een kans. Een gezin.”
De volgende ochtend bezocht Stefan de dorpssecretaris, meneer Jerzy, die hen al jaren kende.
“Je vond kinderen in het bos?” vroeg de oude man verbaasd. “Stefan, dit zijn geen zwerfhonden! Je moet de politie bellen!”
“Ik weet het,” zuchtte Stefan. “Maar ik kon ze daar niet achterlaten. Wat had ik moeten doen? Hen terug het bos in sturen?”
“Natuurlijk niet. Maar… je moet de autoriteiten inlichten. Misschien vinden ze hun ouders.”
“En als ze niemand vinden?”
Meneer Jerzy zweeg even, toen zei hij rustig:
“Dan… zouden jullie ze misschien moeten adopteren.”
Stefan verstijfde. Die gedachte was beangstigend, maar tegelijkertijd ontroerend. En toch… het voelde niet langer vreemd.
Toen hij het aan Maria vertelde, vulden haar ogen zich met tranen.
“Adopteren? Heeft hij dat echt gezegd?”
“Ja. Hij zei dat het kan, als er geen familie wordt gevonden.”

“Laten we het proberen,” fluisterde Maria. “Het is geen toeval dat ze bij ons zijn terechtgekomen.”
De dagen erna begonnen de meisjes zich thuis te voelen. Ania hielp Maria in de keuken, en Lila zat vaak naast Stefan in zijn werkplaats, terwijl hij met hout werkte.
“Wie heeft dit gemaakt?” vroeg Lila, wijzend naar een houten paardje.
“Ik. Mijn vader heeft me leren snijden. Hij zei altijd: elk stuk hout verbergt iets – je hoeft het er alleen maar uit te halen.”
“Ik wil ook snijden!” riep Lila enthousiast.
“Goed. Morgen leer ik het je.”
‘s Avonds, toen de meisjes sliepen, las Maria een politierapport voor aan Stefan.
“Geen informatie. Geen vermissingen, geen aangiften. Alsof ze uit het niets zijn verschenen.”
“Misschien zijn ze dat ook,” mompelde Stefan. “Net als liefde: soms groeit die op de meest onverwachte plekken.”
De winter naderde. Ochtenden waren mistig, rook steeg op uit de schoorsteen en het huis vulde zich met warme dekens.
Op een ochtend zat Stefan aan de keukentafel met een officiële brief in zijn hand. Zijn gezicht was gespannen.
“Stefan?” vroeg Maria bezorgd. “Wat is er?”
“Een oproep van het bureau. Ze vragen me voor een reddingsmissie in de bergen. Twee weken. Het is gevaarlijk.”
“Nu? Nu we net de meisjes hebben…”
“Ik weet het,” zuchtte hij. “Juist nu alles goed gaat. Maar ik voel dat ik moet gaan. Misschien is dit ook een deel van ons pad.”
Ania en Lila keken toe vanachter de deur. Plotseling renden ze op hem af en omhelsden hem.
“Je gaat weg, hè?” fluisterde Ania.
“Ja, lieverd. Maar ik kom terug. Het is maar voor even. Jullie blijven bij tante Maria en alles komt goed.”
Lila pakte zijn hand stevig vast.
“Beloof je het?”
Stefan knielde voor hen neer en keek hen in de ogen.
“Ik zweer dat ik terugkom. Jullie zijn nu mijn gezin. En een gezin laat je niet in de steek.”
De dagen daarna verliepen rustig, maar gespannen. Maria probeerde sterk te blijven, maar Stefans afwezigheid was voelbaar. De meisjes hielpen waar ze konden: Ania kookte, Lila haalde hout, en ‘s avonds vertelden ze verhalen bij het vuur.
“Denk je dat hij echt terugkomt?” vroeg Lila op een avond.
“Herinner je wat papa altijd zei?” antwoordde Ania. “‘Wie met zijn hart spreekt, wordt niet weggeblazen door de storm.’ En meneer Stefan sprak met zijn hart.”
Maria deed haar best om het gemis op te vangen. Ondanks haar handicap leidde haar geestkracht haar verder. Ze leerde de meisjes lezen, schrijven, het huishouden doen. Ze waren geen gasten meer – ze waren familie.
Een week later…
Op een besneeuwde avond klopte iemand op de deur. Maria rolde erheen, maar zag niemand.
De meisjes renden naar de veranda – en daar stond hij: Stefan, vermoeid maar glimlachend, bij het tuinhekje.
“STEFAN!” riep Maria met tranen in haar ogen.
“MIJNHEER STEFAN!” riepen de meisjes terwijl ze op hem afstormden.
Stefan knielde neer en sloeg zijn armen om hen heen.
“Ik heb beloofd dat ik zou terugkomen.”
“Waarom heb je niets gezegd?” vroeg Maria.
“Ik wilde jullie verrassen. En… ik heb iets meegebracht,” zei hij, terwijl hij een envelop uit zijn rugzak haalde. “Adoptiedocumenten. Getekend. Officieel zijn we hun ouders.”
Ania en Lila keken elkaar verbaasd aan.
“Wat betekent dat?”
“Dat betekent,” zei Maria met trillende stem, “dat we nu officieel jullie gezin zijn.”
De vier omhelsden elkaar onder de sneeuw, in het warme licht van het huis en de rook uit de schoorsteen.
Eindscène: een jaar later
De tuin staat vol bloemen. Maria zit op de veranda met een boek op schoot. Ania en Lila spelen op een houten schommel. Stefan werkt in de tuin.
“Stefan!” roept Maria. “Kijk wat de meisjes hebben geschilderd!”
Op de muur van het huis staat een groot hart met vier namen erin: Maria, Stefan, Ania, Lila.
Stefan stopt, legt zijn schop neer en glimlacht.
“Familie,” zegt hij zacht.
“Ja,” antwoordt Maria. “De mooiste soort. Niet die van bloed, maar die van liefde.”
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !