Ze probeerde steun te vinden bij degenen die ze als dichtbij beschouwde. Familieleden keken weg, vermeden haar telefoontjes. Haar vriendin Sasha, die Jelena ooit uit de armoede had gehaald door haar aan een goede baan te helpen, zei nu: “Ik wil geen problemen. Ik heb een gezin, kinderen…”
“Nu ben ik net een zwerfhond,” fluisterde Jelena terwijl ze op een bankje in het park bij het station zat. “Waar moet ik heen?”
De nachten waren warm, en ze bleef daar. Op dat bankje, onder het geluid van voorbijrazende treinen en het gedempte geruis van de stadslichten, bracht ze een hele week door. Daarna vond ze werk als schoonmaakster in een magazijn — zwaar, vies werk, maar ze kregen betaald. Het was genoeg voor brood, water en een bezoek aan het openbare badhuis, waar ze voor het eerst in lange tijd warmte en reinheid voelde.
Daar ontmoette ze Rita — een meisje met een zwaar verleden, een wees die was opgegroeid in een tehuis. Rita oordeelde niet. Ze zei gewoon:
“Mijn appartement is klein, maar er is plek. Blijf hier.”

En Jelena bleef. Maar de schaamte groeide met elke dag. Ze wilde geen last zijn. En werk… werk kreeg ze nergens. “Een strafblad” — een rode stempel op haar voorhoofd. Mensen waren bang, hielden afstand, wuifden haar weg.
Op een dag, zittend op de trappen van een ondergrondse doorgang, hield ze het niet meer. Tranen stroomden vanzelf. Stil, bitter, hopeloos.
“Meisje, gaat het niet goed?” klonk een stem.
Ze hief haar ogen op. Voor haar stond een man in een warme jas, met vriendelijke ogen. En plotseling riep hij uit:
“Lenotjka?! Ben jij dat?! Jij hebt mij gered! Weet je het nog?”
Ze keek goed. En herinnerde het zich. Het was Volodja — de jongen die bij het ongeluk was aangereden die winterse nacht. Maar nu was hij levend, gezond, sterk.
“Ik wist niet dat jij het was,” zei hij terwijl hij naast haar ging zitten. “Gena zei dat jij er niet was, dat je al lang verdwenen was. Maar jij… jij hebt bloed gegeven om mij te redden. En je zat vast voor iets wat je niet gedaan hebt.”
Ze gingen naar een café. Eten pizza — de lekkerste, aldus Volodja. Daarna zei hij:
“Ik heb een huis buiten de stad. Van mijn oma. Staat leeg. Kom daar wonen. Blijf zo lang als je wilt.”
Jelena kon het niet geloven. Het was als een wonder. Alsof een stem uit de hemel sprak. Ze knikte en tranen rolden weer — maar nu van opluchting.
Volodja hielp haar ook aan werk. In de bioscoop was een schoonmaakster nodig. Jelena kreeg de baan. Weinig betaald, maar stabiel. Het belangrijkste: een dak boven haar hoofd, werk, hoop.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !