— Vasili, ben jij dat, lieverd?
— Ja, mam, ik ben het! Sorry dat ik zo laat ben…

De stem van zijn moeder, vol bezorgdheid en vermoeidheid, klonk vanuit de donkere gang. Ze stond daar in een oude kamerjas, met een lantaarn in haar hand — alsof ze haar hele leven op hem had gewacht.
— Mijn lieve Vasili, mijn hart, waar heb je zo laat nog rondgezworven? De hemel is al zwart, en de sterren glanzen als de ogen van bosdieren…
— Mam, Dima en ik waren aan het studeren. Huiswerk, voorbereiden… Ik ben gewoon de tijd uit het oog verloren. Sorry dat ik niet eerder heb gebeld. Je slaapt toch al zo slecht…
— Of was je soms bij een paar meisjes? — zei ze ineens, terwijl ze haar ogen achterdochtig tot spleetjes kneep. — Ben je soms verliefd?
— Mam, wat een onzin! — lachte Vasili terwijl hij zijn schoenen uittrok. — Ik ben nou niet bepaald het soort jongen waar meisjes bij het hek op staan te wachten. Wie wil er nou een gebochelde met apenhanden en een hoofd als een pluizige paardenbloem?
Maar een flits van pijn verscheen in zijn ogen. Hij zei niet hardop dat wat zij in hem zag geen mismaakt wezen was, maar een jongen die was opgegroeid in armoede, kou en eenzaamheid.
Vasili was werkelijk geen knappe jongen. Hij was amper één meter zestig lang, gebocheld, met lange, baviaanachtige armen die bijna tot aan zijn knieën reikten. Zijn hoofd was groot, blond, met warrige krullen als een paardenbloem. Als kind noemden ze hem “aap,” “bosgeest,” “een wonder der natuur.” Maar hij groeide op — en werd iets meer dan een gewone man.
Hij en zijn moeder, Galina Petrovna, waren op deze kolchoz (collectieve boerderij) aangekomen toen hij nog maar tien was. Ze waren uit de stad gevlucht — weg van de armoede, de schaamte. Zijn vader zat in de gevangenis, zijn moeder had hen verlaten. Alleen zij twee bleven over. Twee tegen de hele wereld.
— Vasili leeft niet lang meer, — mompelde Baba Taja terwijl ze naar het broze jongetje keek. — Hij zal gewoon de aarde in verdwijnen, zonder een spoor achter te laten.
Maar Vasili verdween niet. Hij klampte zich vast aan het leven zoals een wortel zich aan steen vastgrijpt. Hij groeide, ademde, werkte. En Galina — een vrouw van staal, met handen die beschadigd waren in de bakkerij — bakte brood voor het hele dorp. Ze werkte tien uur per dag, jaar na jaar, tot ze uiteindelijk zelf instortte.
Toen ze in bed ging liggen en niet meer opstond, werd Vasili tegelijk zoon, dochter, dokter en verpleegkundige. Hij dweilde de vloeren, kookte pap, las oude kranten voor. En toen ze stierf — stil, als de wind die het veld verlaat — stond hij bij de kist, met gebalde vuisten, zwijgend. Want hij had geen tranen meer.
Maar de mensen vergaten hem niet. Buren brachten eten, gaven warme kleren. En toen — onverwacht — begonnen steeds meer mensen hem te bezoeken. Eerst de jongens die hielden van radiotechniek. Vasili werkte op het radiostation — hij repareerde ontvangers, stelde antennes af, plakte kabels. Zijn handen waren van goud, ook al leken ze onhandig.
Daarna kwamen de meisjes. Eerst gingen ze gewoon zitten, dronken thee met jam. Toen bleven ze langer. Ze lachten. Ze praatten.
En op een dag merkte hij dat één van hen — Arina — altijd als laatste vertrok.
“Heb je geen haast?” vroeg hij eens, nadat de anderen al weg waren.
“Ik heb nergens om naartoe te haasten,” antwoordde ze zacht, terwijl ze naar de grond keek. “Mijn stiefmoeder haat me thuis. Ik heb drie broers — ruw, wreed. Mijn vader drinkt, en ik beteken niets voor hen. Ik slaap nu bij een vriendin, maar dat is niet voor altijd… Maar hier, bij jou, is er stilte. Vrede. Ik voel me hier niet alleen.”
Vasili keek naar haar — en voor het eerst in zijn leven begreep hij dat iemand hem misschien nodig had.
“Woon bij mij,” zei hij eenvoudig. “De kamer van mijn moeder is leeg. Jij wordt de eigenares. Ik… zal niets vragen. Geen woord, geen blik. Wees er gewoon.”
De mensen begonnen te praten. Fluisterden achter zijn rug.
“Hoe is dat mogelijk? Een gebochelde en een schoonheid? Belachelijk!”
Maar de tijd ging voorbij. Arina maakte het huis schoon, kookte soep, glimlachte. En Vasili werkte, luisterde, zorgde.
En toen zijn zoon werd geboren, stond de hele wereld op z’n kop.
“Op wie lijkt hij?” vroegen ze in het dorp. “Op wie?”
Maar de jongen, Denis, keek naar Vasili en zei: “Papa!”
En Vasili, die nooit had gedacht dat hij ooit vader zou worden, voelde plotseling iets bewegen in zijn hart, alsof er een klein zonnetje in hem openging.
Hij leerde Denis stopcontacten repareren, vissen, lettergreep voor lettergreep lezen. En Arina, die naar hen keek, zei:
“Vasili, je moet een vrouw voor jezelf vinden. Je bent niet meer alleen.”
“Je bent als een zus voor me,” antwoordde hij. “Eerst zal ik je weggeven aan een goede, vriendelijke man. Daarna… zien we wel.”
En zo’n man kwam er ook. Jong, uit het naburige dorp. Eerlijk. Hardwerkend.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !