— Marina, ik kan dit niet. Begrijp me, ik ben niet in staat om samen te zijn met iemand die… gehandicapt is.
Artem fluisterde het bijna, zonder haar aan te kijken — zijn blik gericht op de rolstoel naast haar, vreemd en verafschuwd. Hij keek ernaar alsof het een beest was dat hun toekomst had verscheurd.

Marina zweeg. De witte muren van de ziekenhuiskamer vervaagden door haar hete tranen. Nog steeds hoorde ze het oorverdovende gegier van het ongeluk in haar hoofd, maar het verbleekte bij de moordende stilte die nu tussen hen hing.
Een maand geleden hadden ze nog samen trouwringen uitgezocht. Een maand geleden hadden ze gelachen om welke behang ze in de babykamer zouden plakken, dromend van hun toekomst. Artem had haar op handen gedragen in hun kleine appartement en gezworen dat het altijd zo zou blijven.
Maar toen kwam die weg. Een vreemde auto die op de verkeerde rijbaan opdook als een kogel. Een daverende klap. Duisternis doordrenkt met de geur van benzine en bloed.
En toen de diagnose. Niet van artsen in witte jassen, maar van de man die ze het meest liefhad — wiens ogen nu kouder waren dan ijs.
— Artem… maar we houden toch van elkaar… fluisterde ze. Haar stem trilde, net als haar hele lichaam. Er kneep iets dierlijks, iets pijnlijks in haar binnenste samen. Ze zocht zijn blik, op zoek naar een spoor van de oude liefde.
— We hielden van elkaar, — onderbrak hij haar kil. — Ik hield van een vrouw met wie ik kon reizen, bergen beklimmen, een leven opbouwen. Maar jij… jij past niet meer in mijn leven. Ik heb doelen, een carrière, dromen. Sorry, de waarheid is hard, maar wel eerlijk.
Geen greintje medeleven in zijn ogen. Alleen berekenende ergernis en angst om zijn toekomst die, in zijn ogen, verwoest was.

Ze probeerde hem nog vast te houden, als een drenkeling die naar het laatste rietje grijpt. Probeerde tot die oude Tjoma door te dringen die ze kende.
— Ik zal weer kunnen lopen! Er is een kans! Ik heb alleen jouw steun nodig, Tjoma… alsjeblieft…
Die smeekbede was zijn grens. Zijn gezicht vertrok. Zijn gemaakte geduld verdween, en hij barstte los:
— Welke kans?! Heb je de artsen niet gehoord? Er is geen kans! We hebben alles al geprobeerd, een vermogen uitgegeven — en niets! Ik ben het beu. Beu om te wachten op een wonder dat nooit komt. Ik kan zo niet meer leven!
Hij zweeg, buiten adem van woede. Marina zat daar, verpletterd door zijn woorden. Tranen stroomden, maar ze fluisterde toch:
— Ik heb geen wonder nodig… Alleen jou. Als jij bij me bent, red ik het wel… alsjeblieft…
Haar woorden, vol geloof, deden hem volledig ontploffen. Haar afhankelijkheid walgde hem. Hij besloot niet alleen te vertrekken — hij wilde haar volledig breken.
— Steun? — sneerde hij, zijn grimas gruwelijker dan elk geschreeuw. — Moet ik je soms van kliniek naar kliniek slepen? De po vervangen? Jij bent nu een nutteloze last. Snap je dat? Een last die ik mijn hele leven niet van plan ben mee te dragen.

“Nutteloze last.”
Die woorden sloegen harder in dan het metaal dat die dag op elkaar botste. Ze verscheurden haar hart. Haar adem stokte. De wereld kromp samen tot zijn wrede woorden.
Hij legde de sleutels van het appartement op het nachtkastje. Het geluid was droog, definitief — het geluid van een einde.
— Ik ben verhuisd. Heb mijn spullen meegenomen. Zoek me niet. Vaarwel.
Hij vertrok zonder om te kijken. Zijn stappen echoden door de gang en door haar uitgeholde ziel. Marina staarde naar de gesloten deur en huilde geluidloos, als een gewond dier.
De eerste weken leefde ze in eindeloze duisternis. Ze wilde het plafond van de kamer niet zien, noch de meelevende gezichten van de verpleegsters, noch de verdrietige blik van haar moeder in de gang. Ze wilde die verdomde rolstoel niet zien — haar gevangenis.
Maar ergens, op de bodem van haar wanhoop, toen ze geen kracht meer had om zelfs maar te ademen, ontstond er iets nieuws in haar. Kille, snijdende woede.
Op een dag zag ze toevallig een foto van Artem in een tijdschrift — lachend op een gala naast een knappe vrouw. Op dat moment ontplofte er iets in haar. De tranen maakten plaats voor vastberadenheid.
Nutteloze last? Ze zou het tegendeel bewijzen. Aan zichzelf. Aan hem. Aan de hele wereld.
Het eerste wat ze deed na ontslag uit het ziekenhuis was haar verlovingsring verkopen — die hij nooit had opgehaald. Met het geld kocht ze een krachtige computer.
Voor het ongeluk was ze een getalenteerde IT-analist, maar werkte altijd voor anderen. Nu had ze alleen tijd, een scherp verstand en een allesverterende woede.
Ze werkte achttien uur per dag, vergat te eten en te slapen. Haar wereld kromp tot een scherm, regels code en grafieken.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !