Die woorden hingen in de lucht als heilige teksten, als het testament van een ziel.
En toen was ze er niet meer.
Stilte.
Leegte.
De wereld die gisteren nog gevuld was met haar gelach, voelde vreemd aan, zwaar als een nat deken.
De begrafenis was halverwege de lente.
De lucht was grijs, maar het regende niet — alsof de natuur zelf bang was om tranen toe te voegen aan de tranen die al over gezichten rolden.
Mensen kwamen, spraken warme woorden, omhelsden, huilden.
Maar Alexej stond alsof hij in een glazen bel zat — hij zag alles, maar hoorde niets.
Hij hield de hand vast van de zesjarige Matvej, die, niet begrijpend wat dood betekende, telkens weer vroeg:
‘Papa, wanneer wordt mama weer wakker?’
En telkens weer antwoordde Alexej met gebroken hart:
‘Binnenkort, lieverd. Heel binnenkort.’
Hoewel hij wist — ‘binnenkort’ bestaat niet meer. Voor hem stond de tijd stil op het moment dat haar hart ophield met kloppen.
Twee weken na de begrafenis kwam Alina’s moeder langs.
Ze nam Matvej liefdevol in haar armen en zei:
‘Breng hem ergens naartoe. Naar de zee. Naar die plek waar zij altijd van droomde. Ze zou willen dat jullie verder leven.’
Alexej wilde niet. Elke ochtend werd hij wakker met het gevoel dat er geen hart meer in zijn borst zat, alleen glasscherven. Elke ademhaling voelde als een mes in zijn borst.

Hij zag geen zin, geen toekomst.
Maar voor Matvej — voor dat kleine mensje dat zijn moeder verloren had, maar nog steeds in wonderen geloofde — pakte hij de koffers.
Ze gingen naar het zuiden. Naar de Zwarte Zee. Naar de plek waar Alina haar laatste vakantie had willen doorbrengen.
‘Daar zijn de stranden net als in sprookjes,’ zei ze. ‘En de zee is zo warm dat het voelt alsof ze je omhelst.’
Nu bracht hij hen daarheen — niet voor geluk, maar voor een kans.
Toen ze aankwamen, bloeide de lente in volle pracht.
De zon straalde, alsof ze haar schuld voor de winter wilde inlossen.
De golven ruisden, de meeuwen krijsten, kinderen lachten op het strand. Alles was te mooi. Te levendig.
Alexej voelde zich als een geest in een wereld die gewoon doorging, ondanks het feit dat voor hem alles was gestopt.
Alsof het universum vergeten was dat zijn hart gebroken was.
Ze verbleven in een klein huisje aan zee.
Elke ochtend werd Matvej wakker met dezelfde hoop:

‘Papa, komt mama vandaag terug?’
En telkens weer zei Alexej, toegevend maar niet volledig opgevend:
‘Niet vandaag. Maar ze is bij ons. Altijd.’
Woorden waarin hij zelf niet helemaal geloofde, maar waaraan hij zich vastklampte als aan een reddingsboei.
Op de derde dag gingen ze naar het strand.
Het zand was warm, het water helder als glas.
Matvej rende langs de vloedlijn, lachte, bouwde zandkastelen die meteen weer door de golven werden weggespoeld.
Alexej zat op een handdoek, keek in de verte en dacht aan haar.
Aan haar handen — warm en sterk.
Aan haar geur — van vanille en zee.
Aan hoe ze haar schoenen uittrok en blootsvoets over het natte zand rende, als een kind, als een vrije ziel.
En toen — een stem.
‘Papa… kijk! Mama is terug!’
Alexej verstijfde.
Langzaam draaide hij zijn hoofd.
Op het strand, op zo’n honderd meter afstand, liep een vrouw.
Lang, slank, met lange kastanjebruine haren die wapperden in de wind.
Ze droeg een licht, wit jurkje en hield haar sandalen in haar hand. Ze liep blootsvoets. Over het natte zand. Zoals Alina.
Ze lachte, keek naar de zee.
En haar silhouet, getekend door het zonlicht, was… angstaanjagend herkenbaar.
Alexejs hart stond stil.
Hij sprong op. Zijn benen trilden.
Hij kon zich niet bewegen…
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !