Mijn man. Mijn zus.
De volgende ochtend vertrok ik. In stilte pakte ik mijn koffer. Hij kwam niet eens terug naar de kamer. Ik liet alleen een briefje achter: “Blijf maar bij haar. Jullie verdienen elkaar.”
Tegen mama zei ik:
‘Gefeliciteerd. Je hebt twee dochters. Maar één ervan is een verrader.’
Mama huilde, smeekte. “Het was vast een vergissing, Joeri is zo’n rustige jongen…” En Lenoesja? “Ze is nog jong, weet niet wat ze doet…” Ze was zesentwintig.
Twee maanden later hoorde ik dat ze officieel samenwoonden. In het appartement dat wij samen hadden gehuurd. Van het geld dat wij hadden gespaard. Mama bracht hen zelfgebakken taarten.
Ik probeerde mezelf weer op te bouwen.
Een jaar ging voorbij. Ik nam geen telefoontjes aan, ging niet naar familiefeestjes, vond een nieuwe baan, een ander huis.

Twee jaar later stond Lenoesja voor mijn deur.
Met tranen in haar ogen.
‘Wika… het spijt me…’
Ik keek haar koud aan. Vanbinnen voelde ik niets. Geen woede. Alleen leegte.
‘Hij heeft me verlaten…’ fluisterde ze. ‘Hij heeft een ander. Iemand jonger.’
Ik knikte. Rustig zei ik:
‘Ga maar.’
Ik heb haar nooit meer “zus” genoemd. Niet uit wraak. Ik begreep gewoon: ik ben belangrijker dan wie dan ook. En wraak? Misschien is dat juist dit: dat het me niet meer pijn doet. Alleen stilte. Koud, diep en onomkeerbaar – na de storm.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !