ADVERTENTIE

In het begin dacht Genka dat zijn moeder gewoon wat was aangekomen. Maar het was eigenlijk vreemd.

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

 

— Ik ga niet, straks zien de jongens me en lachen ze me uit, — bromde hij.

— Ik heb haar al aangekleed, straks zweet ze zich kapot. Trek jij zelf ook warmer aan, het is koud buiten. Als jij kou vat, kun je Mashenka aansteken, en ze is nog veel te klein en zwak om ziek te worden, — zei mama.

Genka liep rondjes op het binnenplein met de kinderwagen toen hij Firsova zag. Vroeger zou ze voorbijgelopen zijn, doen alsof ze hem niet had gezien, maar nu kwam ze recht op hem af.

— Mashenka! Wat een schatje, — zei Firsova vertederd en liep een eindje met hem mee. De buren glimlachten toen ze hen zagen, en Genka wist niet waar hij zijn ogen moest laten van schaamte.

’s Avonds wiegde mama Mashka in slaap en zong haar een wiegelied. Genka luisterde en dommelde ongemerkt weg.

Maar toch werd Mashenka ziek. ’s Nachts kreeg ze hoge koorts. Met een drankje daalde die iets, maar niet genoeg. Mama en papa droegen haar de hele nacht om beurten op de armen. Tegen de ochtend liep de temperatuur weer op, en niets hielp meer. Mashenka ademde zwaar en snel. Papa belde de ambulance.

Niemand gaf Genka ergens de schuld van, maar hij voelde zich tóch verantwoordelijk. Hij kwam bijna niet uit zijn kamer.

— Ze heeft ons flink te pakken genomen, — zei vader, toen hij bij Genka binnenkwam nadat mama en Mashenka met de ambulance waren weggevoerd.

— Maar ze wordt toch weer beter? – vroeg Genka voorzichtig.

— Ik hoop het. Natuurlijk, ze wordt beter. Er zijn tegenwoordig goede medicijnen, antibiotica…

Genka had nooit gedacht dat hij zich zó zorgen zou maken. Op school gaf hij verkeerde antwoorden, kreeg een onvoldoende, terwijl hij de stof eigenlijk uit zijn hoofd kende. Toen hij thuiskwam, zat vader roerloos in de keuken, starend in het niets. In Genka’s hart stak een onrustig gevoel.

— Pap, waarom ben je thuis? Ben je ziek? – vroeg Genka.
Vader zweeg lang.

— Onze Mashenka is er niet meer, — zei hij uiteindelijk met een zucht.

Eerst dacht Genka dat vader wartaal sprak, maar toen drong de betekenis tot hem door.

— Het ging zó snel… We konden niets meer doen… — Vader verborg zijn gezicht in zijn handen en begon ofwel te grommen, ofwel te snikken.

— Pap… — Genka liep naar hem toe, niet wetend wat hij moest zeggen. Vader sloeg zijn armen om hem heen, en voor het eerst zag Genka zijn vader huilen. Hijzelf barstte ook in tranen uit, als een klein kind.

Hij wilde verdwijnen. Liever dat hij gestorven was, en niet Mashka. Toen mama terugkwam uit het ziekenhuis, herkende Genka haar nauwelijks. Ze was een schim van de moeder die ze ooit was geweest. In huis heersten stilte en duisternis, hoewel buiten de zon scheen. Genka’s hart brak van medelijden voor mama, voor Mashenka, en van het besef van zijn eigen schuldgevoel.

Na de begrafenis zat mama uren bij het lege wiegje. ’s Nachts sprong ze overeind en rende ernaartoe. Ze droomde dat ze Mashenka’s gehuil hoorde. Vader moest haar met moeite terug naar bed brengen. Zo ging er een week voorbij, daarna nog een, toen een maand. De lente brak aan. Het leek alsof vreugde en gelach voorgoed uit hun huis waren verdwenen.

— Luister, voordat de wegen helemaal onbegaanbaar worden, moeten we het wiegje en de spullen naar de datsja brengen, anders draait mama nog door, — zei vader op een zaterdag. – Ik haal het wiegje uit elkaar, jij verzamelt alle spullen en speeltjes. De zakken staan daar.

— En mama? – vroeg Genka.

— Ze is naar tante Valja gegaan. Ze hoeft dit niet te zien.

Langs de weg buiten de stad lag nog sneeuw. De zon brak door de dichte grijze wolken. Plots dacht Genka eraan dat Mashenka nooit de lente zou zien, zich nooit tegen de zonnestralen zou verzetten, nooit de donder zou horen… Zijn ogen vulden zich met tranen en hij schokte van stille snikken. Opeens zette vader de auto aan de kant.

— Wacht hier even, ik ga kijken of ze hulp nodig hebben.

Toen pas zag Genka de groep auto’s verderop en de politieagenten die eromheen stonden. Hij stapte ook uit en liep dichterbij. Zijn blik bleef hangen op een rode, verwrongen wagen. De deur van een vrachtwagen stond open; op de treeplank zat een man die maar bleef herhalen: ‘Ik deed mijn ogen maar een seconde dicht…’ Een agent hield een autostoeltje in zijn handen. Erin lag iets roze. Genka kwam dichterbij. Er lag een meisje te slapen, ongeveer van Mashenka’s leeftijd.

— Stel je voor, ouders dood, en zij mankeert niets, geen schrammetje, — zei een jonge agent.

Toen klonk in de verte een sirene. Het meisje werd wakker en begon te krijsen, precies zoals Mashenka. De agent stond er ongemakkelijk bij en wist niet wat te doen.

— Geef haar aan mij. Ik had een jonger zusje… — Genka haperde.
De agent keek hem wantrouwig aan, maar gaf hem toch het stoeltje. Genka tilde het meisje eruit en drukte haar tegen zich aan. En wonder boven wonder, ze zweeg!

— Hoe doe je dat, jongen? – verbaasde de agent zich.

— Dat meisje uit de auto? Kom, — zei een andere agent, die hen naar de ambulance wenkte.

— Broer? – vroeg de arts aan Genka. — Geef me het meisje maar. – Maar Genka deed een stap achteruit.

— Neemt u haar mee naar het ziekenhuis? – vroeg hij.

— Ja, daar onderzoeken ze haar, en daarna gaat ze naar het kindertehuis of een weeshuis.

— Pap… — Genka keek verwijtend naar zijn vader, die intussen ook dichterbij was gekomen. En die begreep het meteen.

— Kunnen wij haar misschien meenemen? Er mankeert niets aan haar. Begrijpt u, we hebben pas ons kindje verloren, bijna net zo oud. Mijn vrouw lijdt verschrikkelijk. Dit meisje zou voor haar een redding kunnen zijn, — begon vader.

— Ja, bij God. Ga naar de voogdij, schrijf een aanvraag. Als er geen familie gevonden wordt of ze weigeren het kind op te nemen, dan kunnen jullie haar meenemen. Het moet officieel geregeld worden. Kom op, jongen, verspil geen tijd.

Met tegenzin gaf Genka het meisje aan de arts terug.

— Hoe heet ze eigenlijk? – vroeg hij.

— Volgens de papieren heet ze Vasilisa.

Hij en zijn vader keken elkaar snel aan.

— Goed, laten we gaan, — vader liep als eerste naar de auto.

— Naar de datsja? – vroeg Genka, terwijl hij op de passagiersstoel ging zitten.

— Naar huis. We hebben op de datsja niets te zoeken. Die spullen zullen nog van pas komen.
En Genka werd rustig. Hij verbaasde zich er zelf over dat hij zich zo druk had gemaakt om een vreemd kind.

— Pap, wat als mama niet akkoord gaat om Vasilisa te nemen?

Mama zat op de bank en keek naar de lege hoek waar vroeger het wiegje stond.

— Zijn jullie terug? Was de weg afgesloten? — vroeg ze onverschillig.

— Mam, begrijp je, we zijn Vasilisa tegengekomen, — begon Genka haastig, nauwelijks zijn vreugde bedwingend.

— Wie?

— Vasilisa. – En hij en vader begonnen te vertellen over het ongeluk.

Mama zweeg lang. Toen zei ze dat ze morgen naar het ziekenhuis zou gaan en alles te weten zou komen.

— Hoera! – riepen Genka en papa…

«— Het is allemaal zo verdrietig… — Katja liet haar hoofd zakken. Wat is een jeugd zonder ouders?
… Hoe vaak ze ook probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat een kindertehuis een noodzakelijke oplossing was, ze kon nooit geloven in zo’n ordening van de wereld.

Het was vreemd dat de meeste mensen deze verschrikking niet voelden, doordrenkt van de geur van dat kille, institutionele bestaan. Ze konden hier rustig komen werken, hun zaken doen, zonder acht te slaan op de schreeuwende blik van kinderen die leek te zeggen: ‘Neem me mee naar huis.’

…Elke volwassene heeft, in tegenstelling tot een kind, een keuze. En die keuze is nooit makkelijk, hij is altijd zwaar, pijnlijk en vol twijfels. Maar juist die keuze kan hoop geven.»

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE