— Waar wonen jullie, schatjes? Waar zijn jullie ouders? — vroeg Maria, knielend voor hen.
De oudste keek haar een tijdje aan, alsof hij overwoog of hij haar kon vertrouwen. Uiteindelijk sprak hij schor:
— Mama… is dood. Papa zei dat we hierheen moesten komen. Naar mevrouw Maria.
Maria en Fiodor wisselden een blik. Maria legde haar hand op haar mond.
— Ik ben mevrouw Maria. Maar… ik ken jullie niet.
— Papa kende je, — antwoordde de jongen. — Hij zei: “Maria zal jullie redden.” En toen… verdween hij. We hebben lang gelopen… we sliepen in stallen. Sommige mensen gaven ons brood. We weten niet waar hij nu is.
— Hoe heten jullie? — vroeg Fiodor zacht.
— Timofej. En dit is Kolja. We zijn broers.
Maria aaide hun stoffige hoofden. Haar hart kneep samen.
— Kom binnen, kinderen. Ik heb eten en water voor jullie.
Fiodor opende de deur en de koele lucht van het huis omhulde hen. Maria bracht water, gisteren gebakken brood, en een stuk taart. Timofej at rustig, erop lettend dat zijn jongere broer meer at. Kolja viel in slaap op Maria’s schouder terwijl hij at.
Fiodor ging bij het raam zitten, nam een slok wijn en keek naar het licht.

— Waar kwamen ze vandaan? En waarom naar jou?
— Soms zoeken we het wonder niet, het wonder vindt ons, — antwoordde Maria zacht. — Misschien kende papa ze. Of zei hij gewoon mijn naam… Maar nu zijn ze hier. Ze zijn nog steeds levend. En als niet wij, wie dan wel?
— Wil je dat ze blijven?
— Waar zouden ze heen gaan? Naar een tehuis? Terug op straat? Kijk naar hen. Je wilde altijd een zoon. Nu heb je er twee.
Fiodor zweeg, keek naar de ondergang van de zon. Hij herinnerde zich dat hij ooit alleen op de weg was. Hij wilde alleen maar horen: “Blijf.”
Een week ging voorbij. De kinderen waren gewend aan het huis. Timofej hielp Fiodor in de tuin. Kolja volgde Maria overal, zich vasthoudend aan haar rok.
Maria begon met de formaliteiten. In de stad prezen sommigen haar, anderen noemden haar gek. Ze luisterde niet naar hen. De kinderen waren nu de hare.
Op een nacht werd Kolja wakker en huilde — hij riep zijn moeder. Maria omhelsde hem, zong voor hem totdat hij weer in slaap viel.
— Ben jij mijn mama? — vroeg hij in zijn slaap.
Een traan rolde over haar wang.
— Als je dat wilt… ja, ik ben het, — fluisterde ze.
De herfst kwam. De procedures vorderden. De mensen waren gewend aan de kinderen. Op een middag liep Timofej naar Maria op de veranda.
— Mevrouw Maria… of beter gezegd… mama… mag ik je zo noemen?
Maria omhelsde hem.
— Natuurlijk, mijn zoon. Alles wat uit het hart komt, is toegestaan.
Fiodor stond in de deuropening, keek naar hen, ging naast hen zitten en omhelsde hen beiden.
— Ik geloof. Nu wel. Jullie zijn het wonder.
De eerste sterren verschenen aan de hemel. En in hun harten heerschte vrede. Want nu waren ze thuis.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !