ADVERTENTIE

Ik sprong er toen achteraan in het water…

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

 

Ik zwom naar hem toe, omarmde hem, probeerde hem eruit te trekken. Hij gleed uit mijn handen, mijn kracht was bijna op. We hadden allebei kunnen verdrinken. Toen – iemand hielp ons. Een hand, een riem, een stem. Ze trokken ons eruit. Ik lag te rillen aan de oever, mijn tanden klapperden. Hij was naast me. Klein. Nat. Levend.

We werden meegenomen. Ik naar het ziekenhuis, hij naar de dierenarts. Ik raakte niet gewond. Hij ook niet.

Toen ik ontslagen werd, kroop hij tegen mijn hand alsof hij sorry zei.

Ik zou het weer doen. Zonder aarzeling. Want op dat moment was hij mijn alles.

Er ging wat tijd voorbij. Ik was bijna die verschrikking vergeten, toen in de apotheek een vrouw naar me toe kwam:

– Was jij het die in het water sprong voor die hond?

Ik knikte. De vrouw glimlachte:

– Jij bent moedig. En goedhartig.

Maar ik zou niet over moed praten. Ik kon gewoon niet anders.

Platon kwam nog dichter bij me. Alsof hij het begreep. Hij lette op me, sliep naast me, volgde me overal.

– Hij is jouw persoonlijke bodyguard – lachte mijn dochter.

– Hij is mijn hart – antwoordde ik. En dat was de waarheid.

De lente kwam. Het meer ontdooide. We gingen weer wandelen. Ik met mijn thermos, hij met een stok.

Op een dag kwam een man naar ons toe:

– Is dat de hond die toen onder het ijs zakte?

– Ja, die is van mij.

– En u sprong achter hem aan?

– Ja.

– Ik heb u toen eruit getrokken.

Ik keek hem aan – zijn gezicht kwam me bekend voor. We schudden elkaar de hand en bedankten elkaar. De volgende dag kwam hij weer. Hij bracht een bal voor Platon mee.

– Laat hem ermee spelen.

Zo begonnen de wandelingen met z’n drieën. Daarna kwamen de gesprekken, de koekjes, de levensverhalen. Platon liep tussen ons in als een brug.

Ik merkte dat ik deze ontmoetingen begon te verwachten. Dat ik me opmaakte, niet mijn oude jas, maar mijn wollen jas aantrok. Mijn lippen opmaakte.

– Mama, ben je verliefd? – lachte mijn dochter.

– Alleen een vriend – antwoordde ik. Maar mijn hart dacht anders.

Op een dag vroeg Nikolaj:

– Woont u alleen?

– Ja.

– Ik ook. Misschien een kop thee?

Zo begonnen de borsjtsoepen, de pannenkoeken, de vrijdagse vis. We noemden het geen relatie. We waren gewoon samen.

Toen kwam hij op een dag met een doos. Er zat een rood katje in.

– Voor gezelschap. Ook leuker voor Platon. En voor jou.

Platon was in het begin grommend. Toen hield hij van het katje. Nu sliepen ze samen. We waren een gezin.

Alles was rustig en warm. Tot die dag dat Platon ’s avonds niet kwam met zijn riem.

Hij lag gewoon. Gewoon liggend.

Ik riep hem. Hij bewoog niet.

– Platoska, gaan we?

Hij knipperde met zijn ogen. Maar stond niet op.

Ik werd bang. Ik belde Nikolaj. We brachten hem naar de dierenarts. De dokter zei:

– Zijn lever. Ouderdom. Het kan een maand zijn, het kan een jaar zijn.

Ik was er niet op voorbereid. Maar we hebben nog vijf maanden samen gehad.

Het was. Elke dag was een cadeau.

Hij at, liep weinig. De poes sliep op mijn schoot. Nikolaj bracht speelgoed mee. En toen, op een dag – viel hij gewoon in slaap. Voor altijd.

We begroeven hem in de tuin. Ik zat lange tijd op het bankje aan het meer, starend naar het water.

– Die dag dat ik achter hem aan sprong… dacht ik dat ik mezelf zou verliezen. Maar toen vond ik mezelf – zei ik.

– Jij vond mij ook – antwoordde Nikolaj. – Ons allemaal.

Nu gaat het huis niet meer over leegte, maar over stilte en vrede. De poes spint, Nikolaj leest de krant, ik brei.

In de fotolijst staat Platon. Het meer op de achtergrond. Met een bal.

Ik kijk naar de foto en fluister:

– Dank je dat je er was. Dank je dat je me weer hebt geleerd te leven.

Liefde is niet dat we bang zijn om te verliezen. Maar dat we zorgen. Tot de laatste dag.

Als dit verhaal je raakte, geef dan een like. En als je een soortgelijke ervaring hebt, vertel het in de reacties.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE