In een krappe kamertje zal hij wonen — zei zijn vrouw over het kind. Maar ze wist niet hoe alles zou lopen.
— Je hebt een dochter. Ze is zeven jaar.

Deze woorden, die door de telefoon klonken als een donderslag bij heldere hemel, doorboorden Kirill tot in zijn kern. Hij liet bijna het toestel vallen; zijn hart begon zo hevig te bonzen dat het leek alsof het elk moment uit zijn borst zou breken. Die stem… die stem had hij acht jaar niet gehoord. Acht lange, stille jaren. En ineens — alsof de tijd had stilgestaan, alsof er slechts een oogwenk verstreken was sinds hij voor het laatst haar ademhaling, haar lach, haar gefluister had gehoord.
— Tanja? Ben jij dat? — bracht hij met moeite uit, terwijl hij om zich heen keek, alsof iemand dit gesprek kon afluisteren, alsof haar bestaan zelf een geheim was dat hij jarenlang had proberen te begraven onder de lagen van een geordend, gewoon leven.
— Ja, Kirill. Ik moet je zien. Dringend. — Haar stem was zacht maar vastberaden, alsof er niet enkel een verzoek maar een vonnis in lag verborgen.
— Maar… wat bedoel je? Welke dochter? Waar héb je het over? — zijn hart trok samen, zijn gedachten fladderden als bange vogels in een kooi.
— Kom naar het café aan de Tverskajastraat. Over precies een uur. Ik vertel je alles. Alles wat je moet weten. — En het volgende moment klonken er korte pieptonen. De verbinding werd verbroken. Er bleef alleen stilte achter. Leegte in zijn oren, in zijn borst, in zijn hoofd.
Kirill stond midden in zijn kantoor, omringd door het rumoer van collega’s, het gerinkel van telefoons, het getik van toetsen, maar zelf leek hij in een andere wereld beland. Een dochter? Zijn dochter? Van Tanja? Onmogelijk! Ze waren acht jaar geleden uit elkaar gegaan — abrupt, pijnlijk, als een draad die men niet wilde doorsnijden maar toch moest. Hij was teruggekeerd naar zijn gezin, naar zijn vrouw, naar zijn zoon, naar een leven dat hij juist achtte. En nu — dit.
Mechanisch draaide hij het nummer van huis. Zijn stem trilde toen hij zijn vrouw vertelde dat hij later thuis zou komen door werk. Ira mopperde, zoals altijd, over het avondeten, over hoe ‘alles weer op mij neerkomt’, over hoe ‘je geen idee hebt hoe zwaar ik het heb’. Kirill knikte in de telefoon, hoewel zij hem niet kon zien, en antwoordde zacht: ‘Ik weet het, vergeef me.’ Maar op dat moment dacht hij niet aan haar. Hij dacht aan Tanja. Aan die drie maanden waarin alles anders leek. Waarin de lucht naar vrijheid rook, waarin lachen niet geforceerd was, waarin liefde geen rekenschap vroeg, geen offers eiste. Tanja was licht als de wind, warm als de zon. Ze vroeg geen geld, maakte geen scènes, chanteerde niet. Ze hield gewoon van hem. En hij koos voor wat hij zijn plicht vond.
Timofej, zijn zoon, zat waarschijnlijk zoals gewoonlijk achter de computer, verdiept in een virtuele wereld waar alles onder controle was, waar hij sterk kon zijn, een winnaar, waar niemand uitleg hoefde waarom zijn vader zo vreemd was geworden, waarom het thuis zo koud aanvoelde. Vijftien jaar — de leeftijd waarop een jongen bijna een man is, maar nog steeds steun zoekt. En Kirill was al lang geen steun meer.

Een uur later stond hij voor de deuren van het café aan de Tverskaja. Zijn handen trilden, zijn handpalmen waren klam. Binnen — een vrouw bij het raam. Hij herkende haar meteen, ook al was ze tot onherkenbaarheid veranderd. Ze was vermagerd, alsof haar lichaam in pijn was opgelost. Haar gezicht was ingevallen, donkere kringen stonden onder haar ogen als afdrukken van lijden. Op haar hoofd een sjaal, netjes gestrikt, maar die verborg de broosheid niet, verborg de dood niet, die al naast haar stond.
— Hallo, Kirill, — zei ze zacht, bijna fluisterend, maar in dat fluisteren zat meer betekenis dan in tientallen luide woorden.
— Hallo, — stamelde hij. — Jij… wat is er met jou? Ben je ziek?
Ze knikte. Haar ogen waren droog, maar in hen lag een bodemloze vermoeidheid.
— Kanker. Stadium vier. De artsen zeggen — twee, misschien drie maanden. Niet langer.
Kirill zakte neer op de stoel tegenover haar. Er zat een brok in zijn keel, ademhalen werd moeilijk. Hij wilde iets zeggen — ‘het spijt me’, ‘ik zal helpen’, ‘we vinden een behandeling’ — maar de woorden bleven steken. Hij keek alleen maar naar haar, naar de vrouw van wie hij ooit had gehouden, en besefte dat ze aan het sterven was. En dat ze iets had dat hij moest horen.
— Daarom heb ik je niet geroepen, — ging ze verder. — Ik heb een dochter. Kira. Zeven jaar. Het is jouw dochter, Kirill.
Hij verstijfde. Het leek alsof de tijd opnieuw stilstond. Het suisde in zijn oren.
— De mijne? Maar… we waren toch voorzichtig!
— Soms gebeurt het toch, — zei ze zacht. — Ik kwam erachter dat ik zwanger was een maand nadat jij was weggegaan. Jij was al terug bij Ira. Je had je zoon. Jij had je keuze gemaakt.
— Waarom heb je het me nooit gezegd?! — barstte hij uit. — Waarom heb je het verzwegen?!
— Waarom zou ik? — antwoordde ze, en er klonk geen verwijt in haar stem, enkel vermoeidheid. — Jij had gekozen. Je was teruggekeerd. Je zei dat het voorbij was. Ik wilde je leven niet verwoesten. Ik wilde niet degene zijn die een vader van zijn zoon scheidt. Ik bracht Kira ter wereld. Ik voedde haar alleen op. Ik hield van haar. Maar nu… kan ik niet meer bij haar zijn. Als jij je vaderschap niet erkent, sturen ze haar naar een weeshuis.
Kirill sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Het suisde in zijn hoofd. Hij herinnerde zich dat jaar — hoe Ira schreeuwde, dreigde: ‘Als je weggaat, zie je Timofej nooit meer terug!’ Hoe de jongen huilde, zich vastklampte aan zijn hand, smeekte dat hij niet weg zou gaan. Hoe hij, gebroken, terugkeerde. Hoe hij Tanja belde en zei: ‘Het is voorbij.’ Zonder uitleg. Zonder afscheid.
— Laat me haar zien… laat me haar zien, — fluisterde hij.
Tanja haalde haar telefoon tevoorschijn. Op het scherm — een meisje. Licht haar, in vlechtjes gevlochten. Grijze ogen — zijn ogen. Dezelfde vorm, dezelfde diepte, dezelfde vonk die hij als kind in de spiegel had gezien. Verbazingwekkend, pijnlijk vertrouwd gezicht.
— Mijn God… — fluisterde Kirill. — Ze… ze is mijn evenbeeld. Alsof ik in het verleden kijk.
— Ja, — knikte Tanja. — En haar karakter — dat is ook van jou. Even koppig als jij. Maar goedhartig. Heel goedhartig. Ze houdt van tekenen, droomt ervan kunstenares te worden.
— Waar is ze nu?
— Thuis. Bij de buurvrouw. Ik kon haar niet alleen laten.
— Ik wil haar zien. Nu. Meteen.
— Wacht, — zei Tanja. — Bereid je voor. Bereid ook je gezin voor. Dit is niet zomaar iets. Dit is voor altijd.
’s Avonds, thuis, riep Kirill iedereen bijeen in de woonkamer. Ira zat erbij met een versteend gezicht, als een standbeeld. Timofej zat zoals altijd in zijn telefoon verdiept, opgesloten in zijn eigen wereld. Kirill haalde diep adem.

— Ik heb een dochter. Van een andere vrouw. Ze is zeven jaar. Ik heb het zojuist ontdekt. Haar naam is Kira. En zij… zij is van mij.
Stilte. Dodelijk, verstikkend. Toen — een explosie.
— Wat?! Je hebt me bedrogen?! — schreeuwde Ira en sprong van de bank op. — Al die jaren heb je verborgen dat je een kind had?!…
— Dat was acht jaar geleden! — probeerde Kirill zich te verdedigen. — We waren toen bijna uit elkaar! Ik was weggegaan, en daarna teruggekomen…
— We waren helemaal niet uit elkaar! — viel Ira hem in de rede. — Jij bent naar je hoer gevlucht! En nu kom je hier aanzetten met een kind?!
— Waag het niet zo over haar te spreken! — snauwde Kirill. — Tanja gaat dood! Het meisje zal niemand meer hebben!
— En? Is dat míjn probleem?! — schreeuwde Ira. — Moet ík soms een vreemd kind in huis nemen, een bastaard?!
Timofej hief zijn hoofd op en keek zijn vader met minachting aan.
— Pap, waarom hebben wij haar nodig? Het gaat hier al slecht genoeg. Waarom nog een extra last?
— Ze is je zus, — zei Kirill zacht.
— Ze is helemaal mijn zus niet! — spuugde Timofej uit. — Ze is een vreemd wicht! En ik wil haar niet zien!
Kirill keek naar hen — naar zijn vrouw, naar zijn zoon — en begreep voor het eerst: dit was geen gezin. Dit waren ruïnes. Mensen met wie hij samenwoonde, maar niet leefde. Mensen wier harten al lang waren versteend.
— Ik neem Kira mee, — zei hij vastbesloten, met ijzige zekerheid. — Met jullie toestemming — goed. Zonder — toch.
— Dan kies je maar, — siste Ira. — Of wij, of zij.
— Meen je dat serieus? — vroeg hij, haar recht in de ogen kijkend.
— Absoluut. Of je familie, of je bastaarddochter.
— Noem haar nooit meer zo! — barstte Kirill uit. — Ze is een mens! Ze is míjn dochter!
— In míjn huis noem ik haar hoe ik wil! — schreeuwde Ira.
— Het is ook mijn huis, — zei hij. — Maar blijkbaar niet voor lang meer.
Een week later werd Tanja naar een hospice gebracht. Kirill ging Kira halen. Het meisje stond in de gang met een klein versleten koffertje in haar handen. Mager, bleek, met grote ogen waarin angst stond, maar geen tranen. Ze keek naar hem alsof hij haar redder was.
— Goedendag, — zei ze zacht. — Bent u… bent u mijn papa?
— Ja, lieverd, — antwoordde hij, terwijl hij door de knieën ging om haar op ooghoogte te zijn. — Ik ben je papa. Ik ben gekomen om je mee te nemen.

— Mama zei dat u me zou meenemen, — fluisterde Kira. — En zij? Wordt zij weer beter?
Kirill aarzelde. Hoe moest hij dit een kind vertellen?
— Kira… mama is heel ziek. Ze… ze wordt misschien niet meer beter. Ze zal heengaan.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !