Hij sloeg haar jarenlang. Op een nacht werd hij van het bed geduwd door kleine blote voetjes. Een verhaal waar je koude rillingen van krijgt.
Het eerste geluid brak door de zwaarte van een diepe, droomloze slaap, als een roestige spijker die door verrot hout dringt. Zwak, dun, nauwelijks te onderscheiden van het kraken van de vloerplanken of het loeien van de wind in de schoorsteen. Maar het moederhart, die eeuwige onvermoeibare wachter, reageerde onmiddellijk, pijnlijk samenkrimpend in de borst.

Arina opende haar ogen niet, ze luisterde slechts, geheel veranderd in gespannen gehoor. Haar lichaam voelde zwaar en ongehoorzaam na een korte nacht vol drukkende dromen. Het leek alsof ze haar ogen maar één tel had gesloten, en buiten, in het met rijp bedekte raam van het kleine raampje, was de hemel al veranderd van zwart naar diepblauw, verzadigd als de schil van rijpe bramen. “Binnenkort wordt het licht,” flitste een vermoeide gedachte. “Binnenkort…”
En weer — hetzelfde geluid. Duidelijker nu. Geen kreun zelfs, maar een klagende, onderbroken zucht, die zich ternauwernood door de oorverdovende kakofonie van gesnurk in de hut wist te persen. Twee snurkten er: de man, naast haar uitgespreid, krachtig en onbeweeglijk als een rotsblok, en de schoonmoeder, genesteld op de warme ovenbank.
Het gesnurk van haar man, Tichon, was zwaar en dreunend, als donderslagen vóór een storm. Het overdonderde, drukte neer, vulde de hele ruimte. De oude vrouw daarentegen ademde zachter, brommend als een slapend hondje bij de haard.
Arina wilde zich vreselijk graag niet bewegen. Alleen al de gedachte om op te staan, een fakkel aan te steken en de ladder op te klimmen, joeg haar angst aan. Als ze de schoonmoeder wekte, zou die de hele dag kreunen, klagen over pijnlijke botten en slapeloosheid, en haar schoondochter vanonder haar wenkbrauwen toeschieten met een beschuldigende blik, alsof zij de schuld was van het wakker liggen.
“Het was een droom,” probeerde Arina zichzelf wanhopig te overtuigen, terwijl ze haar wang tegen het koele kussen drukte. “Het gaat wel voorbij. Het gaat altijd voorbij…”
— Ma-m… ma… u-u-u…
Arina’s hart sloeg over en verstijfde. Ze herkende dat stemmetje, doordrenkt van pijn en verdriet. Het riep haar, en alleen haar: de middelste dochter — Aljonka. Ze kon niet langer blijven liggen. Voorzichtig, met de gratie van een kat die zich ’s winters vetgemest had, begon Arina onder de ruwe deken vandaan te kruipen, terwijl ze probeerde het zware lichaam van haar man niet aan te raken.
Zwangerschap was voor haar een vertrouwde, bijna permanente toestand, die haar bewegingen log en onhandig maakte. Ze bewoog zich onhandig, en haar stijve vlecht sloeg per ongeluk tegen Tichons gezicht.
Hij schokte, knipperde, zijn ogen sperden zich open — waanzinnig, nietziend, vol nachtelijke angst. Zijn hand, zwaar en eeltig, klemde zich instinctief aan de rand van het bed vast.

— Nee! Niet gedronken, niet geslagen! Duw me niet, ik smeek je! — hijgde hij met een hese, door de slaap gebroken stem.
— Ik ben het maar, lief. Het kind huilt. Slaap maar, — Arina’s stem klonk zacht, bijna teder. Ze trok de deken over hem heen, haar aanraking was licht en vluchtig. Tichon mompelde iets, draaide zich hulpeloos op zijn zij en begon bijna meteen weer te snurken, alsof hij nooit wakker was geweest.
Heel even gleed er een schaduw van een wraakzuchtige, bittere glimlach over Arina’s gezicht.
Nog maar twee jaar geleden speelde deze scène zich heel anders af. Wanneer Tichon dronken thuiskwam, veranderde het huis in een hel. Hij sloeg haar zomaar, “om de botten los te maken,” zoals hij zelf cynisch uitlegde. Het huilen van de kinderen vanaf de slaapplaats maakte hem alleen maar woester.
De oudere jongens probeerden hun moeder te beschermen, en de schoonmoeder, machteloos om iets te veranderen, zette vanuit de oven een hartverscheurend gehuil op, alsof ze een dode beweende. Het hele gezin leefde in constante angst voor zijn plotselinge uitbarstingen van woede.
— Verdraag het maar, meisje, waar zou je anders heen? Mogen zijn vervloekte vuisten verdorren! Helemaal als zijn vader, helemaal als die verdoemde vader! — jammerde de oude vrouw later, terwijl ze de blauwe plekken en schaafwonden op Arina’s lichaam insmeerde met dikke kleverige honing en omwikkelde met lappen. — Dat hij in het hiernamaals niets vindt!
Ze bond het voor geluk, voor gezondheid, voor voorspoed… Hoe ik ernaar gezocht heb toen ik trouwde en naar mijn schoonvader verhuisde! De hele kist heb ik overhoop gehaald — niets, nergens! Alsof het door de grond was gezakt!
Aljonka keek met grote ogen naar haar moeder, terwijl Tichon wantrouwig naar de lappenschat gluurde.
— Dus de huisgeest heeft het toen meegenomen, — ging Arina verder, en haar stem trilde van eerbiedig ontzag. — En nu heeft hij het jou teruggegeven. Blijkbaar, Aljonka, was jouw gezondheid en jouw geluk hem meer waard. Hij heeft medelijden met je gehad, weesmeisje. Nu is zij van jou. Bewaar haar als je oogappel.

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !