Een donkere nacht, dooraderd met kou en stormachtige wind, leek rechtstreeks uit de pagina’s van een grimmig sprookje te komen. De hemel, bedekt met wolken, leek de maan opzettelijk te verbergen, waardoor de wereld overgeleverd werd aan de genadeloze regen die op het asfalt sloeg, alsof het alles levende van de aarde wilde wegspoelen.

De wind, vanuit het noorden losbarstend, rukte woedend de laatste vergeelde bladeren van de bomen en smeet ze in het gezicht van voorbijgangers, alsof hij iedereen wilde tegenhouden die het durfde wagen om de straat op te gaan. De weg die uit de stad leidde, was verlaten; slechts hier en daar deden koplampen in de verte herinneren dat er ergens in die peilloze duisternis nog leven klopte.
Ivan Morozov, zittend achter het stuur van zijn oude, maar betrouwbare Volga uit 1995, voelde hoe de kou door de dunne zolen van zijn schoenen trok en langs zijn benen omhoog kroop als ijzige tentakels. De auto, ooit de trots van zijn vader, kraakte en kreunde bij elke bocht, en de kachel, het laatste bolwerk van warmte, viel plotseling stil, alsof hij moe was van de strijd tegen het slechte weer.
— Wat in hemelsnaam! — ontsnapte er uit hem, terwijl hij het stuur steviger vastkneep, niet alleen om controle over de auto te behouden, maar ook over zijn emoties.
Hij verlangde maar naar één ding: thuis komen, zich in een deken wikkelen, het gelach van zijn kinderen horen, de warmte van zijn vrouw voelen, tegen haar aanleunen en even vergeten dat de wereld buiten het raam niet zomaar regen was, maar iets zwaarders, drukkends, bijna onheilspellends.
Op dat moment wierpen de koplampen een figuur op de berm.
Daar stond een vrouw.
Breekbaar, bijna spookachtig, leek ze een deel van de nacht zelf — samensmeltend met de schaduwen, maar toch vechtend voor haar aanwezigheid in de werkelijkheid. Een lange jas, doorweekt van de regen, kleefde zwaar aan haar lichaam, haar haar plakte aan haar gezicht, en haar ogen, glinsterend in het licht van de koplampen, waren vol wanhoop en hoop tegelijk. Ze zwaaide met haar hand, niet als een medereiziger, maar als een drenkeling die naar een strohalm grijpt.
Ivan liet abrupt vaart minderen, zette de richtingaanwijzer aan en stopte, bijna slippend op de natte berm.
— Dank u! — riep ze, nauwelijks dat hij uit de auto stapte; haar stem beefde, maar klonk oprecht dankbaar. — U… u bent mijn engel!

Zonder aarzelen rende hij rond de auto en deed de portier aan de passagierszijde open.
— Sneller, ga zitten! Je bevriest anders tot op het bot! — riep hij boven het geruis van de regen uit. — Zelfs een beer zou bij dit weer niet naar buiten komen, en hier staat een dame in een jas!
Maar de vrouw deinsde plotseling terug, alsof ze bang was.
— Nee… nee, dank u. Ik… mijn auto viel stil. Daar, om de bocht. Ik probeerde een sleepdienst te bellen, maar de telefoon… geen bereik. Ik dacht dat u misschien verbinding had…
Ivan haalde zijn oude Nokia tevoorschijn en keek op het scherm.
— Helaas, hier is het een open veld voor radiogolven. Geen netwerk, geen magie. Maar ik kan je naar het dichtstbijzijnde tankstation brengen. Daar is zeker een telefoon. En thee. En een droge plek.
De vrouw aarzelde. Haar vingers klemden de tas alsof haar hele leven erin zat.
— Luister, — zei Ivan zacht, bijna fluisterend. — Mijn moeder is… waarschijnlijk net zo oud als jij. Als zij ooit in zo’n nood had gezeten, zou ik bidden dat iemand stopt om te helpen. Dus denk er niet over na. Ik help gewoon iemand.
Deze woorden, eenvoudig en oprecht, leken de laatste muur van wantrouwen te doorbreken. Ze knikte, ging in de auto zitten, voorzichtig om de stoelen niet aan te raken, alsof ze bang was haar angst achter te laten.
Om de spanning te doorbreken begon Ivan te praten. Hij sprak over de kinderen — over Zhenya, de oudste, slim en een leider; over Dasha, de dromerige kunstenaar; over Liza, de jongste, maar al zo sluw als een vosje. Hij sprak over zijn vrouw, hoe ze samen hun vierde kind verwachtten, hoopten op een jongen, en grappen maakten dat ze al een naam hadden gekozen — Alexey, ter ere van haar grootvader.
— En het werk… tja, — voegde hij er met een lichte droefheid aan toe. — Salaris werd vertraagd, de baas is op vakantie, en rekeningen wachten niet. Maar we houden ons staande. We hebben het altijd gedaan.
Zijn woorden klonken niet als een klacht, maar als een biecht, een erkenning dat het leven moeilijk is, maar nog steeds waard is om van te houden.
Toen ze bij het tankstation aankwamen, haalde de vrouw, die zich als Valentina Pavlovna had voorgesteld, haar portemonnee tevoorschijn.
— Hoeveel ben ik u verschuldigd?…
Ivan lachte — oprecht, luid en vanuit zijn hart.
— Helemaal niets! — zei hij. — Mijn vrouw en ik hebben één traditie. We noemen het de “Ketting van Goedheid”. Je helpt iemand — en vraagt slechts één ding: dat die persoon op zijn beurt de volgende helpt. Zo verdwijnt goedheid niet, maar groeit het, als een sneeuwbal. Jouw taak is dus gewoon om het door te geven.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !