ADVERTENTIE

Hij lag te bevriezen onder het balkon…

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE

Ik heb nooit van een hond gedroomd. Niet als kind, en ook later niet. Het leek me altijd te serieus: verantwoordelijkheid, haren overal in huis, ochtendwandelingen in de regen. Vooral in de winter — als je zelf het liefst niet eens naar buiten wilt. Wanneer de grijsheid, de kille vochtigheid en een hete kop thee het enige zijn dat je nog redding biedt.

Het gebeurde halverwege december, vroeg in de ochtend. Ik werd wakker van een vreemd geluid, alsof iemand zachtjes en klaaglijk jankte. Niet hard, met een schor geluid, alsof het met moeite ging. Eerst dacht ik dat ik het me verbeeldde, maar dat nare gevoel liet me niet los. Toch stond ik op, liep naar het raam — en verstijfde.

Recht onder het balkon, tegen de muur gedrukt, lag een donker hoopje. Eerst leek het een lap stof of een oude jas, maar het bewoog. Ik keek beter — het was een puppy. In een natte handdoek gewikkeld, lag hij op de sneeuw te rillen. Zijn ogen halfopen, zijn neus vies, zijn pootjes samengekruld.

Ik twijfelde niet. Ik trok mijn jas recht over mijn pyjama aan, schoof mijn blote voeten in mijn laarzen en rende naar buiten. De sneeuw kraakte onder mijn voeten, de wind onder het balkon was nog scherper. De puppy maakte geen geluid meer. Lag er gewoon, alsof hij zich had overgegeven. Ik bukte me, pakte hem op. Hij verzette zich niet. Hij ademde nauwelijks. Lag in mijn handen als een knuffel.

Ik ben geen redder, geen vrijwilliger. Ik kon gewoon niet voorbij lopen. Thuis legde ik hem een oude deken, zette de verwarming aan. Gaf hem water via een pipet. Kookte kip. Belde de dierenarts, een kennis. Hij kwam, onderzocht de kleine:

— Hij is flink onderkoeld. Zijn oog is ontstoken, zijn neus verstopt. Maar hij zal leven. Het belangrijkste is dat je het niet laat verslechteren.

— Ik kan hem niet achterlaten. Laat hem gewoon even opwarmen…

— Dat zegt iedereen — glimlachte hij.

Ik noemde de puppy Poesj — vanwege zijn pluizigheid. Ondanks de vuiligheid en ziekte was hij een verweerd, zacht bolletje. De eerste dagen sliep hij alleen maar. Soms hief hij zijn hoofd op als ik riep. Eet weinig, ademt zwaar. Ik zat naast hem, aaide hem, gaf hem te drinken, deed oogdruppels in. Zei tegen mezelf: “Dit duurt niet lang.”

Ik maakte een foto en plaatste die in groepen — “Gevonden puppy.” Een paar likes, een of twee vragen. Zodra ze hoorden dat hij ziek was, verdwenen ze weer.

Een week ging voorbij. Poesj begon op te leven. Probeerde te rennen, met sokken te spelen, klampte zich vast aan de zoom van mijn kamerjas. Volgde me overal. Zelfs in de badkamer probeerde hij binnen te komen. Als ik de deur sloot, jammerde hij.

Ik bleef maar zeggen: dit is niet mijn hond. Alleen tijdelijk. Gewoon zielig.

Totdat hij op een avond, terwijl de sneeuw langzaam en stil viel zoals in een film, zijn warme snuit op mijn schoot legde. Hij kwam naar me toe, ging liggen — gewoon zomaar. Vroeg niets. En er klikte iets binnenin.

Wat als ik toen niet naar buiten was gegaan? Had gedacht dat het me niet aangaat? Dat het gewoon de wind was?

Ik aaide hem. Hij zuchtte. En ik begreep — ik zou niet meer zoeken naar een ander thuis.

Een maand ging voorbij. Hij groeide. Zijn vacht glanst, zijn ogen zijn alert. Hij kent commando’s, brengt sloffen. Wacht bij de deur. Toen ik ziek was — lag hij naast me als een warme kruik.

Op een dag zag ik een bericht: “Zwarte, pluizige puppy kwijtgeraakt.” Foto — precies hetzelfde. Ik belde. Een vrouw zei:

Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !

ADVERTENTIE
ADVERTENTIE