Om elf uur ‘s avonds, na een dubbele dienst, telde Sienna haar fooien – drieëntwintig dollar – en liep vervolgens drie kilometer naar huis. Haar voeten bonkten. Haar maag knorde. Ze liep dwars door het tankstation om naar het toilet te gaan.
Daar zag ze hem – de motorrijder.
Enorm groot, minstens 1,90 m, zijn armen onder de inkt. Op zijn vest een embleem: **HELL’S ANGELS**. Hij leunde tegen zijn motor, toen hij plotseling in elkaar zakte.
Sienna verstijfde.
Al haar instincten schreeuwden: *Ga weg.*
Al haar angsten fluisterden: *Die mensen brengen alleen maar problemen.*
Toen zag ze dat haar borstkas niet meer bewoog.
— Hé! Iemand, bel 112! riep ze.
De medewerker haalde zijn schouders op.
« Laat hem met rust. Hij is waarschijnlijk stoned. »
De woorden troffen haar als een mes. Jaren eerder was haar grootmoeder op de stoep in elkaar gezakt. Niemand was gestopt. Sienna was twaalf jaar oud toen ze haar belden – te laat.
Niet deze keer.
Ze rende naar binnen, pakte wat aspirine en een fles water en zette ze op het aanrecht.
— Hoeveel kost het?
— Zes vijftig.