De man herkende haar meteen. Niet aan de trekken van haar gezicht – die waren een beetje veranderd, ouder geworden, maar haar blik was hetzelfde gebleven. Ogen – helder, warm, vol waarheid, bijna alsof ze door zijn hart heen keken. Hij wist dat zij hem ook herkend had, al waren haar haren nu grijs.
– Lena… – zei hij zacht, zonder op te staan.
Ze hoorde het. Ze glimlachte. En kwam dichterbij.
– Je bent echt niet veranderd, – zei ze. – Je zit nog steeds precies zo.
De man glimlachte ook, maar voorzichtig, alsof hij bang was deze momenten te verstoren.
– Ik heb op je gewacht, – zei hij. – Al zou ik dat misschien niet moeten hebben gedaan.
Ze ging voorzichtig zitten, alsof ze bang was dat de bank onder het gewicht van oude woorden en herinneringen zou breken. Tim tilde zijn hoofd op, besnuffelde haar hand en maakte een geluid, alsof hij haar goedkeurde. Lena stak haar hand uit, aaide hem over zijn oor.
– Dat is goed, – zei ze. – Zoals wat we hadden… Herinner je het je nog?
– Max. Natuurlijk herinner ik me het. Hij begreep als eerste dat je niet voor altijd weg was.
Ze zwegen even. In het park was het geluid van ritselende bladeren, voetstappen van voorbijgangers, het gekras van verrotte bladeren onder de voeten. Het leek alsof de herfst hen ook aan het horen was.
– Ik kwam hier vaak, – zei Lena. – Nadat alles voorbij was. Ik zat gewoon op de bank en wachtte. Ik dacht dat je zou komen. Maar je kwam niet.
– Ik ben weggegaan. Ik weet dat het een fout was. Eerst naar het platteland, toen naar een andere stad. Ik wilde vergeten. Even leek het te lukken.
Ze schudde haar hoofd. Een blos verscheen op haar gezicht – door de kou of de spanning, hij wist het niet zeker.
– Ik dacht, – vervolgde ze kalm, – dat je voor altijd verdwenen was. Maar toen zag ik een foto. Of een bericht. Jij met de hond, hier, op dezelfde bank. Ik wist dat ik moest komen.
De man keek naar haar. Alles wat ze samen hadden, kwam plotseling weer terug: de warmte van de lente wandelingen, de plotselinge ruzies, de leegte na haar vertrek. Alles werd één, zoals de kleuren aan de herfstlucht.
– Toen zocht ik jou ook, – zei hij. – Maar daarna stopte ik. Ik dacht, als het lot het wil, zullen we elkaar weer ontmoeten. Alleen dacht ik niet dat het zo vasthoudend zou zijn.

Lena glimlachte, en haar ogen glinsterden. Ze veegde een traan weg met haar vinger, alsof ze zowel de tijd als de tranen wegwreef.
– En nu ben je hier, – zei ze. – En ik ben hier. Misschien is het nog niet te laat?
De man antwoordde niet meteen. Hij stond op, strekte zijn benen en keek naar de lucht – die was goudgeel, als thee met honing. Hij stak zijn hand uit. Lena stond op en pakte die, met een klein beven.
Tim stond ook op, rekte zijn lichaam uit en gaapte. Het leek alsof hij alles begreep: zijn baas zou niet langer alleen daar zitten.
Ze liepen langzaam over het pad, alsof ze wisten hoe waardevol ontmoetingen en afscheid nemen waren. Bladeren werden onder hun voeten verpletterd, de wind tilde hun voetstappen op, maar de herinneringen bleven.
De herfst gaf hen alles wat ze had: de gouden dagen, de zuiverheid van de lucht, de stilte waarin ze opnieuw konden beginnen praten.
En misschien, weer verliefd worden.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !