— Semyon, hou nog even vol, ik ben zo vrij, — zei Vasilii Andreevitsj zachtjes in de telefoon, terwijl hij probeerde zo lief en kalm mogelijk te klinken. — Verveel je niet zonder mij, goed?

Hij legde de telefoon voorzichtig op tafel en glimlachte. Hoewel hij er streng uitzag, met scherpe gelaatstrekken en een zware blik, was zijn ziel niet zo hard als het van buiten leek.
Hij wist dat zijn kleinzoon goed alleen kon zijn. Semyon had al geleerd films te kijken, boeken te lezen en zelfs eenvoudige dingen voor zichzelf te koken — macaroni à la marinier of een omelet.
Maar toch belde hij soms en zei dat hij hem miste… En hoewel Vasilii begreep dat het een soort spel was, een manier voor het kind om zijn gevoelens te uiten, verwarmden die gesprekken zijn hart. Hij speelde mee, stelde hem gerust en probeerde hem niet verdrietig te laten zijn.
Het was al twee jaar geleden dat Semyon bij hem woonde. Twee lange jaren vol pijn, verlies en het langzaam weer opbouwen van het leven.
Hij herinnerde zich die dag dat hij zijn kleinzoon thuis bracht. Toen leek de wereld volledig in elkaar te storten. Zelf stond hij nauwelijks op zijn benen, alsof hij meerdere keren gestorven en weer tot leven was gekomen om opnieuw te kunnen leven.
Maar er was geen keuze — er bleef niets anders over. Alles wat overbleef van de tragedie was een zesjarige jongen met lege ogen, verloren in zijn eigen gedachten.

De tragedie gebeurde die vervloekte nacht toen de ouders van Semyon — Vasilii Andreevitsj’ zoon Misha en zijn jonge vrouw — terugkeerden van bezoek.
Ze hadden een taxi gebeld, wilden alleen maar naar huis. Maar vlak bij de ingang werd hun auto geramd door een andere, die met razende snelheid werd bestuurd door een dronken jongeman. De klap was verschrikkelijk. Van de drie overleefde alleen Semyon.
Klein, breekbaar, als een kapot speelgoedje. Hoe hij het overleefde? Met één woord — een wonder. Ambulanceartsen, die veel hadden gezien in hun leven, schudden alleen maar hun hoofd: “Een beschermengel heeft hem onder zijn vleugel genomen.”
De auto was in stukken gereten, en Semyon kwam er bijna ongedeerd vanaf — een paar schrammen hooguit. En zelfs die had hij misschien wel opgelopen bij het eruit halen uit de auto.
Vasilii’s vrouw was al lang geleden overleden — toen zijn zoon zestien was. Daarna werd hij voogd van Misha, en later van Semyon. De tijd ging voorbij, maar het verdriet bleef.
Na het verlies van zijn zoon en schoondochter was Vasilii bijna ten einde raad. Zijn gedachten raakten verstrikt in chaos: “Waarom?

Waarom ons dit?!” Maar op een dag keek hij in de ogen van zijn kleinzoon — leeg, als de winterlucht boven een verlaten park — en begreep: als hij nu zou instorten, zou Semyon helemaal alleen achterblijven. En dat mocht niet gebeuren. Het mocht niet.
Maanden gingen voorbij. Pas na een half jaar begon Semyon zich als een gewoon kind te gedragen. Stil, nadenkend, maar toch begon hij op zichzelf te lijken.
Vasilii ging weer aan het werk. In het begin was er buurvrouw Nina Petrovna, een vriendelijke vrouw met een moederlijk hart. Zij hielp, ondersteunde en zorgde ervoor dat Semyon niet alleen was. Toen de jongen zelfstandiger werd, kwam ze alleen nog even langs om te kijken, te voeden, te zien hoe het ging.
Nina Petrovna was een goede vrouw, maar met één eigenschap ergerde ze Vasilii vaak — ze probeerde hem te laten trouwen. Ze bracht soms een bruid mee, of gaf hints. Eerst begreep Vasilii niet waarom er ineens zoveel attente dames om hem heen waren.
— Nou Vassja, niemand die je bevalt? — vroeg ze eens.
Toen begreep hij het en lachte:
— Wat dacht je, Nina Petrovna, wil je me uithuwelijken?
De oude dame fronste:
— Wat is daar grappig aan? Je bent een jonge, gezonde man, maar je leeft als een vrijgezel… Dat is niet goed! Misschien kun je iemand gelukkig maken, en zelf sterf je niet alleen!

Vasilii beloofde dat hij “op vrouwen zou letten”, als ze hem maar met rust liet. Maar Nina Petrovna was niet de enige die aandacht aan hem besteedde.
Andere vrouwen begonnen zelf te flirten. Daarvan raakte hij zelfs zo geïrriteerd dat hij ontslag nam bij het ziekenhuis en overstapte naar de pathologie. Misschien had hij die stap eerder moeten maken, maar na de dood van zijn vrouw en kinderen irriteerden die avances hem.
Hij was pas vijftig. Hij kreeg zijn zoon op negentienjarige leeftijd, zijn kleinzoon op negenendertigjarige leeftijd. De leeftijd viel dus nog mee. Hij deed aan sport, had handen op de juiste plek, kon drinken — maar alleen bij grote feestdagen.
De dienst zat er bijna op. Het was stil — de avondpatiënten werden al door een ander team ontvangen. Vasilii ging even buiten een sigaret roken. Het was prettig — de lente begon net, de lucht rook naar iets fris, iets nieuws.
Bij de deur zat een enorme hond. Hij keek zo treurig dat het de ziel pijn deed.
— Wat is er, vriend? Heeft iemand van jouw familie’s iemand gebracht? Wees niet verdrietig, maat… Het gebeurt. Ga maar naar huis, ga…
De hond zuchtte als een mens, liep een paar stappen weg en ging weer zitten.
Een uur later kwam Vasilii terug — het was tijd om naar huis te gaan. De hond zat er nog steeds, nu piepte hij zacht, alsof hij naar binnen wilde. Vreemd gedrag. Honden voelen de dood immers van tevoren aan. Waarom was hij zo nerveus?

— Kolja! Wie hebben we gebracht? Van wie is die hond?
De jonge verpleger die medicijnen ging studeren, antwoordde meteen:
— We vonden een vrouw op straat. Zonder documenten. Waarschijnlijk liep ze met haar hond…
— Waar is ze?
— Daar, ze is nog niet meegenomen. Petrovich zal haar straks onderzoeken en beslissen.
Petrovich — Vasilii’s opvolger — begon zijn werk altijd met een kop hete thee.
Vasilii liep naar de vrouw toe. Ze leek ongeveer veertig jaar oud. Haar gezicht was schoon, zonder zichtbare verwondingen, en… vreemd genoeg leek ze niet dood.
Hij pakte haar hand vast en schrok:
— Wat?! Ze leeft nog!
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !