Anna had nooit naar iets bijzonders gestreefd. Ze droomde niet van grootse prestaties of een sprankelend leven buiten het dorp. Ze werd geboren bij het aanbreken van een stille ochtend, in een huis dat rook naar houtrook, zelfgebakken brood en aarde na de regen. Haar ouders waren eenvoudige mensen: haar vader was sterk als een eik en werkte zich uit de naad; haar moeder was zachtaardig, met warme ogen, en wist altijd precies wat ze moest zeggen om je ziel met woorden te omhelzen.

Het leven op het platteland was eentonig, maar levendig. Vanaf de vroege ochtend waren er kippen, koeien en heen-en-weer gerennen op het erf. De dagen gingen voorbij tussen de moestuin, de waterput en een oude, krakende wasmachine. ’s Avonds was er thee met jam, soms liedjes bij gitaarmuziek, maar meestal stilte – vol gedachten en herinneringen.
Anna groeide op als een vriendelijk meisje, maar niet naïef. Ze kon luisteren, zag de kleine dingen, waardeerde het eenvoudige. Haar ogen straalden geen oppervlakkige vreugde uit, maar een innerlijke zekerheid. Het leek alsof ze wist dat het leven niet alleen om schoonheid draaide, maar ook om arbeid, geduld en liefde – de liefde die komt wanneer je er klaar voor bent.
Haar jeugd ging voorbij met spelletjes met vriendinnen, de eerste bloemen van jongens die haar als schaduwen volgden, en stille blikken richting toekomst. Maar Anna’s hart bleef lang rustig. Geen enkele blik, geen enkele glimlach kon het beroeren.
Tot die ene zomerdag, toen het gras nog niet door de zon verschroeid was en de lucht doordrenkt was met de geur van bloeiende vogelkers. Toen kwam hij naar het dorp – Michail.
Lang, breedgeschouderd, met een zelfverzekerde tred. Men zei dat hij meerdere verkooppunten in de stad had – groentekraampjes, fruitpaviljoens. Voor de dorpsbewoners was hij bijna een rijke man. Vrouwen fladderden om hem heen als bijen om honing. Hij lachte, nam complimenten in ontvangst, maar keek altijd weg. En op een dag – naar Anna.
— Jij bent anders, — zei hij op een avond, terwijl ze langs het riviertje liepen, verlicht door de zonsondergang. — Bij jou is het rustig. Vanzelfsprekend. Zoals thuis.

Ze bloosde. Geloofde het niet meteen. Ze dacht dat zulke mannen niet voor meisjes als zij waren. Een eenvoudig dorpsmeisje, met modder op haar laarzen en eelt op haar handen. Maar hij kwam terug. En nog eens. En toen vroeg hij haar ten huwelijk.
De bruiloft was bescheiden – in het dorpshuis, met een zelfgemaakte marsepeintaart en dansen op muziek van een telefoon. Anna wilde geen pracht en praal. Het was genoeg dat er iemand naast haar stond die haar gekozen had. Ze was gelukkig.
De echtgenote die niemand vroeg om perfect te zijn
Anna deed haar best om een goede vrouw te zijn. Een echte. Elke dag begon op de markt, waar ze de verste groenten uitzocht; elke avond stond er een warme maaltijd op tafel. Ze streek overhemden, waste, maakte schoon, kookte. Ze neuriede zachtjes terwijl ze afruimde. Soms keek ze naar Michail en dacht: “Wat heb ik toch een geluk.”
Maar… hij was koel. Afstandelijk. Hij zei nooit “ik hou van je”, pakte haar hand niet, keek haar niet echt in de ogen. Soms leek het alsof hij haar aanwezigheid niet eens opmerkte. Maar Anna gaf de moed niet op. “Mannen zijn anders. Ze kunnen hun gevoelens niet tonen. Je moet gewoon geduld hebben. Met de tijd komt het wel goed.”
En op een avond, tijdens het avondeten, zei hij:
— We zouden eens aan kinderen moeten denken.

Die woorden klonken als het begin van iets groters. Anna’s hart begon sneller te kloppen. “Dus hij wil echt een gezin. Een écht gezin.” Haar gedachten gingen als een wervelwind: verhaaltjes voor het slapengaan, de eerste stapjes, pannenkoekjes in de ochtend, knuffels, gelach, een naam die als muziek zou klinken.
Voor het eerst voelde ze zich werkelijk gelukkig.
Drievoudige hoop
Het leven kabbelde voort. Het huis was op orde, haar man druk bezig, geld was er genoeg. Anna wachtte. Droomde. Draaide om haar droom heen als een kat om een kerstboom. Michail sprak steeds vaker over “kinderen” – in meervoud – en Anna begon te hopen: misschien heel binnenkort?
En toen verschenen er twee streepjes op de test. Helder. Helderder dan de zonsondergang. Helderder dan haar glimlach. Ze huilde – stilletjes, van geluk dat niet binnen te houden was. Ze wachtte. Ze zouden een gezin worden. Een volledig. Een écht gezin.
Toen zei de arts:
— U krijgt een drieling. Twee jongens en een meisje.
Anna verloor even haar stem.
“Drie?… Meent u dat?…”
Ze kwam het spreekkamertje uit alsof ze in een waas liep. Ze ging op een bankje bij het ziekenhuis zitten, legde haar hand op haar buik en fluisterde:
— Jullie zijn van mij. Mijn drie. Wat er ook gebeurt, ik geef jullie aan niemand af
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !