— Katja, word niet boos… Je moeder bedoelt het…
— Pap, onderbrak ze hem. — Schaam jij je niet? Toen hadden jullie anders kunnen kiezen.
— We dachten dat het beter zo was.
— Voor wie? Voor Artem? Hebben jullie ooit ook maar één keer aan míj gedacht?
Hij zei niets. Zuchtte alleen diep.
Katja stond op.
— Morgen betaal ik een hotel voor jullie — voor een week. Daarna lossen jullie het zelf op. Meer kan ik niet doen.
— Je laat ons in de steek! — schreeuwde haar moeder. — Na alles wat wij voor jou hebben gedaan!
Katja keek haar aan.
— Ja, mam. Na alles wat jullie voor mij hebben gedaan.
Ze vertrokken ’s ochtends. Zonder een woord. Alleen een dichtslaande deur.
Het appartement vulde zich weer met stilte. Katja bleef bij het raam staan, terwijl de regen op het glas tikte. Ze voelde geen opluchting, maar leegte. Alsof er een stuk leven was uitgesneden. Maar ze wist — het kon niet anders.
Een week later belde haar vader.
— Katja… We zitten in dat hotel. Je moeder huilt de hele tijd. Ik heb haar gezegd dat we het aan onszelf te danken hebben. Maar misschien kun je toch even langskomen, met haar praten?
— Pap, ik kan dat niet.
— We zijn al oud…
— Ouderdom is geen excuus, zei ze. — Jullie wilden nooit zien wat er gebeurde. Zwijgen was gemakkelijker.
Hij zweeg lang, en zei toen zacht:
— Waarschijnlijk heb je gelijk.
— Te laat om dat nu in te zien, pap.
Er gingen twee weken voorbij. Katja was de stilte al bijna gewend. De herfst nam het over: ’s ochtends donker, koud, en in de portiek rook het naar natte bladeren.
Op een avond ging ze het afval weggooien en zag ze haar vader bij de ingang. Hij droeg een donkere jas en hield een tas in zijn handen.
— Papa?
Hij draaide zich om.
— Hoi, meisje. Ik… kom niet binnen. Wilde je alleen zien.
— Waar is mama?
— Bij een vriendin. Ik ben weggegaan. Ik ben moe. Ze maakt steeds ruzie, geeft iedereen de schuld. Igor en Tanya nemen de telefoon niet op. Ik dacht… misschien keer jij me niet de rug toe.
Katja bleef lang stil.
— Pap, jij koos er zelf voor te zwijgen toen alles nog veranderd kon worden.
— Ik weet het. Dom van me.
— En nu?
— Niks. Ik wilde alleen zeggen: ik ben trots op je. Jij bent de enige van ons die écht ergens voor staat.
Hij glimlachte — moe, maar oprecht.
— Leef jouw leven, Katja. Maak onze fouten niet opnieuw.
Ze knikte. Huilde niet. Ze vroeg hem niet binnen. Ze zei alleen:
— Zorg goed voor jezelf, pap.
Hij liep weg, kromgebogen, de duisternis in.
Katja ging terug naar huis. Dima kwam haar in de hal tegemoet.
— Wie was dat?
— Mijn vader. Hij kwam afscheid nemen.
Ze zakte op de bank neer en sloeg een plaid om zich heen. Vanbinnen was het rustig. Geen boosheid, geen medelijden. Gewoon rust.
Buiten hetzelfde regengetik, koplampen die langs het raam gleden.
Katja dacht dat vrijheid er waarschijnlijk precies zo uitzag — wanneer je niet langer hoeft te bewijzen aan mensen die je waarde nooit wilden zien, dat je liefde waard bent.
In dit huis verhief niemand meer zijn stem. Niemand deed haar meer tekort, niemand eiste iets van haar.
Alleen stilte, koffielucht, en Dima’s stem uit de keuken:
— Katja, warm jij de soep op of zal ik het doen?
— Doe jij maar, zei ze en glimlachte voor het eerst sinds lange tijd.
Ze was vijfendertig, en het leven lag voor haar. Echt leven. Het hare.
Zonder voortdurende schuld voor andermans fouten.
En zonder welk angst dan ook — niet voor het verleden, niet voor zichzelf.
Lees verder door hieronder op de knop (VOLGENDE 》) te klikken !